ECLI:NL:RBZWB:2018:2324

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 april 2018
Publicatiedatum
17 april 2018
Zaaknummer
AWB 17_6363
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugvordering zorgtoeslag na faillissement

In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 2 september 2017, waarin de definitieve berekening van het recht op zorgtoeslag voor het jaar 2015 werd medegedeeld. Eiser, die in 2010 zakelijk failliet was verklaard en in maart 2014 persoonlijk failliet ging, stelde dat hij niet verantwoordelijk kon worden gehouden voor het doorgeven van informatie over zijn inkomen, aangezien alle correspondentie via zijn curator verliep. De rechtbank heeft op 10 april 2018 uitspraak gedaan in deze zaak.

Tijdens de zitting op 27 februari 2018 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat hij niet in staat was om de benodigde informatie tijdig aan de Belastingdienst/Toeslagen te verstrekken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiser, ondanks zijn faillissement, verantwoordelijk bleef voor zijn eigen administratie en het indienen van de benodigde inkomensgegevens. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is overgegaan tot terugvordering van de teveel betaalde zorgtoeslag, omdat het gezamenlijke toetsingsinkomen van eiser en zijn partner boven de wettelijke inkomensgrens uitkwam.

De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen de zorgtoeslag voor het jaar 2015 op correcte wijze heeft vastgesteld en dat de terugvordering van het bedrag van € 1.866,- (inclusief rente) terecht is. Eiser werd erop gewezen dat hij zich schriftelijk moest wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting als hij het niet eens was met de hoogte van het toetsingsinkomen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/6363 ZORG

uitspraak van 10 april 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 2 september 2017 (bestreden besluit) van de Belastingdienst/Toeslagen inzake de definitieve berekening van het recht op zorgtoeslag voor het jaar 2015.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 februari 2018. Eiser is verschenen. De Belastingdienst/Toeslagen heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger verweerder] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser heeft op 25 september 2012 een aanvraag ingediend voor zorgtoeslag voor het jaar 2011. De Belastingdienst/Toeslagen heeft deze aanvraag geacht mede te zijn gedaan voor de daaropvolgende jaren.
Bij besluit van 27 december 2014 heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser voor het jaar 2015 een voorschot zorgtoeslag toegekend van € 1.791,-.
Bij besluit van 20 juli 2017 (primair besluit) heeft de Belastingdienst/Toeslagen aan eiser de definitieve berekening van het recht op zorgtoeslag voor het jaar 2015 medegedeeld. De zorgtoeslag is vastgesteld op € 0,-. Omdat eiser wel een voorschot van € 1.791,- heeft ontvangen, moet hij een bedrag van € 1.866,- (inclusief rente) terugbetalen.
Eiser heeft bij brief van 17 augustus 2017 bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij bestreden besluit heeft de Belastingdienst/Toeslagen eisers bezwaar ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij in 2010 zakelijk failliet is verklaard en dat in maart 2014 zijn persoonlijk faillissement is gevolgd. Eind december 2015 is het persoonlijk faillissement door de rechtbank beëindigd. In 2014 en 2015 zijn alle inkomsten en uitgaven door de faillissementscurator beheerd. Eiser stelt dat hij niet zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor het doorgeven van informatie, omdat alle correspondentie via zijn curator verliep en de curator ook besliste over eisers inkomen. Eiser verzoekt de rechtbank te bepalen dat hij het teruggevorderde bedrag niet hoeft te betalen.
3. Ingevolge artikel 14, eerste lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (hierna: de Awir) wordt een tegemoetkoming op aanvraag toegekend door de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge artikel 17 van de Awir, is de belanghebbende, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en er een relevante wijziging optreedt in de omstandigheden die van belang zijn voor de beoordeling van de aanspraak op of de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming, gehouden die wijziging te melden aan de Belastingdienst/ Toeslagen.
Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling Awir (zoals dit gold in 2015) doet de belanghebbende, zijn partner of een medebewoner, indien een voorschot op de tegemoetkoming is verleend en zich in het berekeningsjaar een wijziging van de omstandigheden voordoet waarmee bij het verlenen van het voorschot geen rekening is gehouden en die leidt tot beëindiging dan wel verlaging van de tegemoetkoming, daarvan binnen vier weken schriftelijk dan wel elektronisch mededeling aan de Belastingdienst/Toeslagen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel (zoals dit gold in 2015) zijn de wijzigingen, bedoeld in het eerste lid:
a. het aangaan of het beëindigen van het partnerschap;
b. een verhoging van het geschatte toetsingsinkomen die leidt tot een verlaging van de tegemoetkoming over het berekeningsjaar van meer dan € 100;
c. een verhuizing van de belanghebbende, diens partner of een medebewoner naar of vanaf een buiten Nederland gelegen woonadres dan wel tussen twee buiten Nederland gelegen woonadressen.
Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Awir, wordt ter bepaling van de draagkracht voor de toepassing van een inkomensafhankelijke regeling het toetsingsinkomen, bedoeld in artikel 8 van de Awir, van de belanghebbende en dat van zijn partner in aanmerking genomen.
Op grond van artikel 8, eerste lid, van de Awir is toetsingsinkomen het op het berekeningsjaar betrekking hebbende inkomensgegeven.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, onder o van de Awir wordt onder inkomensgegeven verstaan het inkomensgegeven als bedoeld in artikel 21, onderdeel e, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
Op grond van artikel 21, sub e, van de AWR wordt onder inkomensgegeven verstaan:
1º. indien over een kalenderjaar een aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde verzamelinkomen;
2º. indien over een kalenderjaar geen aanslag of navorderingsaanslag inkomstenbelasting is of wordt vastgesteld: het na afloop van dat kalenderjaar van betrokkene over dat kalenderjaar laatst bepaalde belastbare loon.
Ingevolge artikel 21, eerste lid, van de Awir kan de Belastingdienst/Toeslagen een toegekende tegemoetkoming herzien:
a. op grond van feiten of omstandigheden waarvan de Belastingdienst/Toeslagen bij de toekenning redelijkerwijs niet op de hoogte kon zijn en op grond waarvan de tegemoetkoming vermoedelijk tot een te hoog bedrag is toegekend, of
b. indien de tegemoetkoming tot een te hoog bedrag is toegekend en de belanghebbende of zijn partner dit wist of behoorde te weten.
Ingevolge het derde lid van dit artikel kan een herziening op grond van dit artikel leiden tot een terug te vorderen bedrag.
Ingevolge artikel 26 van de Awir is de belanghebbende, indien een herziening van een tegemoetkoming of een herziening van een voorschot leidt tot een terug te vorderen bedrag dan wel een verrekening van een voorschot met een tegemoetkoming daartoe leidt, het bedrag van de terugvordering in zijn geheel verschuldigd.
4. De rechtbank stelt vast dat in het bestreden besluit enkele malen zorgtoeslag ‘2016’ is genoemd. Eiser verklaart ter zitting dat hij hierdoor op het verkeerde been is gezet.
De medewerker van de Belastingdienst/Toeslagen beaamt ter zitting dat in het bestreden besluit abusievelijk meerdere keren zorgtoeslag ‘2016’ is vermeld, terwijl het besluit de zorgtoeslag voor het jaar 2015 betreft. De benoemde inkomensgegevens zijn echter wel uit het juiste belastingjaar. Deze inkomensgegevens zijn vastgesteld door de inspecteur en zijn weergegeven in de Basisregistratie Inkomen (BRI), waarvan een kopie met de stukken is ingediend.
De rechtbank acht het meerdere keren benoemen van een onjuist jaar onzorgvuldig. Toch is de rechtbank van oordeel dat het gaat om een kennelijke verschrijving die eiser zelf ook al had opgemerkt. Hij concludeert namelijk in zijn beroepschrift dat hij het met de beschikking zorgtoeslag 2015 niet eens is. Nu deze verschrijving geen gevolgen heeft voor de vaststelling van het recht op zorgtoeslag, geeft dit evenmin aanleiding tot vernietiging van het bestreden besluit.
5. Op grond van de hiervoor genoemde wettelijke bepalingen is de Belastingdienst/ Toeslagen verplicht om bij de vaststelling van het recht op zorgtoeslag uit te gaan van het toetsingsinkomen zoals dat blijkt uit de op het berekeningsjaar betrekking hebbende aangifte of jaaropgave als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Awir.
In de Memorie van Toelichting (Kamerstukken 2004/05, 29764, nr. 3) wordt over artikel 8, van de Awir opgemerkt dat het doel van het artikel is dat de uitvoerende instelling en de bestuursrechter worden gevrijwaard van het beoordelen van de fiscale juistheid van het vermelde loon. Zie hiervoor ook de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 7 juli 2010 (ECLI:NL:RVS:2010:BN0491).
Het gezamenlijk toetsingsinkomen van eiser en zijn partner is voor het jaar 2015 vastgesteld op € 42.567,-. De Belastingdienst/Toeslagen is bij de bepaling van de draagkracht gehouden het verzamelinkomen uit de aangifte (zoals vastgesteld door de inspecteur in de aanslag inkomstenbelasting) dan wel de jaaropgave van de werkgever of uitkeringsinstantie te volgen en is niet bevoegd hiervan af te wijken. De Belastingdienst/Toeslagen heeft het toetsingsinkomen voor het vaststellen van het recht op zorgtoeslag van eiser dan ook op een juiste wijze gehanteerd.
Eiser stelt dat hij niet zelf verantwoordelijk kan worden gesteld voor het doorgeven van informatie over zijn inkomen, omdat vanwege een persoonlijk faillissement alle correspondentie via zijn curator verliep.
De rechtbank volgt deze stelling niet. Ondanks dat eiser niet vrijelijk over zijn inkomen en vermogen kon beschikken, bleef hij verantwoordelijk voor zijn eigen administratie. Hij moest er voor zorgen dat de aangiftes voor de belastingdienst tijdig werden ingediend, zonodig in overleg met de curator. Voor het toekennen van een voorschot en het vaststellen van het recht op zorgtoeslag moeten ook inkomensgegevens aan de Belastingdienst/ Toeslagen worden doorgegeven. Ingevolge artikel 17 van de Awir en artikel 5 van de Uitvoeringsregeling Awir is eiser zelf verantwoordelijk voor het indienen van die inkomensgegevens. Dat de curator deze gegevens niet heeft verstrekt aan eiser, zoals hij stelt, is een omstandigheid die zit in de relatie tussen de curator en eiser, en doet niet af aan de wettelijke verplichting van eiser naar de Belastingdienst/Toeslagen.
6. De Belastingdienst/Toeslagen heeft vastgesteld dat de hoogte van het gezamenlijke toetsingsinkomen boven de wettelijke inkomensgrens voor recht op zorgtoeslag uitkomt. Nu eiser wel voorschotten heeft ontvangen, dient hij dit bedrag terug te betalen.
Eiser stelt dat het bedrag niet van hem mag worden teruggevorderd, omdat hij in die tijd persoonlijk failliet was verklaard en de curator in die tijd besliste over zijn inkomen.
In artikel 26 van de Awir staat dat het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd. In dit verband wordt verwezen naar vaste jurisprudentie van de ABRvS (zie bijvoorbeeld de uitspraken van 17 augustus 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BR5166, en 16 maart 2016, ECLI:NL:RVS:2016:714). Volgens deze jurisprudentie is in artikel 26 van de Awir dwingendrechtelijk bepaald dat indien een herziening of een verrekening leidt tot een terug te vorderen bedrag, de belanghebbende het bedrag van de terugvordering in zijn geheel is verschuldigd, en dus moet terugbetalen. In de Awir is geen bepaling opgenomen op grond waarvan de Belastingdienst/Toeslagen van terugvordering kan afzien dan wel de terugvordering kan matigen. Eisers grond ten aanzien van de terugvordering treft dus geen doel.
7. De rechtbank concludeert dat de Belastingdienst/Toeslagen terecht is overgegaan tot terugvordering van teveel betaalde zorgtoeslag en ongegrondverklaring van het bezwaar van eiser. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eiser zich schriftelijk dient te wenden tot de inspecteur voor de inkomstenbelasting, indien hij het niet eens is met de hoogte van het in de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgenomen toetsingsinkomen. De inspecteur voor de inkomstenbelasting is het bevoegde bestuursorgaan om daarover te oordelen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.E.M. Marsé, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 10 april 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.