In deze zaak heeft eiser beroep ingesteld tegen het besluit van de Belastingdienst/Toeslagen van 19 september 2017, waarin de definitieve berekening van de huur- en zorgtoeslag voor het jaar 2016 werd vastgesteld. Eiser ontving in 2016 een voorschot zorgtoeslag van € 439,- en huurtoeslag van € 2.590,-, maar de Belastingdienst/Toeslagen heeft deze bedragen herzien, waardoor eiser een terugbetaling van € 2.590,- moest doen. Eiser betwistte de hoogte van het toetsingsinkomen dat door de Belastingdienst/Toeslagen was vastgesteld, en stelde dat hij geen vermogen had dat boven het vrijgestelde bedrag uitkwam.
Tijdens de zitting op 27 februari 2018 in Breda, waar eiser en zijn echtgenote aanwezig waren, werd het standpunt van de Belastingdienst/Toeslagen dat het vermogen van eiser te hoog was om in aanmerking te komen voor huur- en zorgtoeslag, als onjuist bestempeld. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst/Toeslagen zich moest baseren op het inkomen zoals vastgesteld door de belastinginspecteur. Eiser's toetsingsinkomen was vastgesteld op € 30.670,-, wat boven de inkomensgrens van € 30.050,- lag, waardoor hij geen recht had op huurtoeslag.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. Dit betekende dat eiser de terugvordering van de huurtoeslag moest voldoen. De rechtbank oordeelde dat de wetgever een harde grens had gesteld en dat er geen ruimte was voor coulance in deze situatie. Eiser kreeg het griffierecht van € 46,- vergoed.