ECLI:NL:RBZWB:2018:2024

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 maart 2018
Publicatiedatum
5 april 2018
Zaaknummer
BRE - 17 _ 624
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing vrijwilligersregeling op vacatiegelden van toezichthouder bij Raad van Toezicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende, die als toezichthouder bij een Raad van Toezicht vacatiegelden heeft ontvangen, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende ontving vacatiegelden over de jaren 2011 tot en met 2015 en stelde dat hij onder de vrijwilligersregeling van de Wet op de loonbelasting 1964 viel. De inspecteur was van mening dat er sprake was van een fictieve dienstbetrekking, waardoor de vrijwilligersregeling niet van toepassing zou zijn.

De rechtbank heeft vastgesteld dat aan de voorwaarden van de vrijwilligersregeling werd voldaan, zoals genoemd in artikel 2, lid 6, van de Wet LB. De rechtbank verwees naar een arrest van de Hoge Raad van 12 oktober 2007, waarin werd overwogen dat de arbeidsverhouding van de belanghebbende als toezichthouder niet als fictieve dienstbetrekking kon worden aangemerkt. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende als toezichthouder wel degelijk als werknemer in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet LB moest worden beschouwd.

De rechtbank verklaarde de beroepen gegrond, vernietigde de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2011 tot en met 2015, alsook de daarmee samenhangende rentebeschikkingen. Tevens werd de inspecteur gelast het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 17/624, 17/626, 17/627, 17/629 en 17/631
uitspraak van 14 maart 2018
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 9 februari 2017 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem:
- opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) over de jaren 2011 tot en met 2015; en
- de bij die navorderingsaanslagen in rekening gebrachte heffingsrente danwel belastingrente (hierna: rentebeschikkingen).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2018 te Tilburg. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn schoonvader [A], en namens de inspecteur, [verweerder].

1.Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • vernietigt de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2011 tot en met 2015 en de daarmee samenhangende rentebeschikkingen;
  • gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

2.Gronden

2.1.
Belanghebbende heeft in de jaren 2011 tot en met 2015 als toezichthouder bij de Raad van Toezicht van de [Stichting B] (hierna: [Stichting B]) de volgende vacatiegelden ontvangen:
2011: € 1.000
2012: € 750
2013: € 1.100
2014: € 1.200
2015: € 1.200
[Stichting B] is niet onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting.
2.2.
De inspecteur heeft in verband met de in 2.1 vermelde bedragen de bestreden navorderingsaanslagen aan belanghebbende opgelegd. Volgens belanghebbende is dit onterecht omdat de zogenoemde vrijwilligersregeling van toepassing is.
2.3.
Niet (langer) in geschil is dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de vrijwilligersregeling genoemd in artikel 2, zesde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB).
De inspecteur stelt zich op het standpunt dat belanghebbende niettemin niet in aanmerking komt voor de vrijwilligersregeling, omdat (i) de arbeidsverhouding van belanghebbende als toezichthouder is aan te merken als de arbeidsverhouding van een commissaris van een lichaam als bedoeld in artikel 3, eerste lid aanhef en onderdeel g, van de Wet LB, en (ii) degene die in zogenoemde fictieve dienstbetrekking is in de zin van artikel 3 van de Wet LB niet als werknemer in de zin van artikel 2, eerste lid, van de Wet LB kan worden aangemerkt.
2.4.
De rechtbank verwerpt de hiervoor bij ii) vermelde rechtsopvatting van de inspecteur. De Hoge Raad heeft op 12 oktober 2007, nr. 42 969 (ECLI:NL:HR:2007:BA2622) immers het volgende overwogen (voor zover van belang):

3.3. Artikel 2, lid 3, van de Wet bepaalt, voor zover thans van belang, dat in een aldaar nader omschreven geval het eerste lid niet van toepassing is op een commissaris van een in Nederland gevestigd lichaam. Daarin ligt besloten dat - in de systematiek van de Wet - zodanige commissaris als regel wel werknemer is in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet. Wetssystematisch kan de verklaring daarvoor geen andere zijn dan dat als dienstbetrekking in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet mede moeten worden beschouwd de arbeidsverhoudingen van degenen die in artikel 3, lid 1, van de Wet worden opgesomd, onder wie de commissaris van een lichaam in de zin van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (artikel 3, lid 1, letter g, van de Wet).’
Anders dan de inspecteur ter zitting heeft aangevoerd is deze overweging niet beperkt tot de situatie aan de orde in dat arrest. Belanghebbende is dus als toezichthouder wel mede als werknemer aan te merken in de zin van artikel 2, lid 1, van de Wet LB. Alsdan is niet in geschil dat de vrijwilligersregeling van toepassing is, en dat de navorderingsaanslagen en de daarmee samenhangende rentebeschikkingen moeten worden vernietigd.
2.5.
De beroepen zijn dus gegrond.
2.6.
Belanghebbende krijgt het griffierecht vergoed. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gebleken van beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en overigens geen kosten zijn gesteld die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.
Deze uitspraak is gedaan op 14 maart 2018 door mr. M.R.T. Pauwels, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.