6.3Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer dichtbij de halsslagader in de nek gestoken met een koksmes, waarmee het risico is gelopen dat er levensbedreigend letsel zou ontstaan. Er was sprake van ernstig bloedverlies, spierletsel en blijkens hetgeen ter zitting door het slachtoffer naar voren is gebracht mogelijk ook zenuwletsel. Het slachtoffer heeft een verdoofd gevoel aan de linkerkant van zijn hoofd en lichaam, waardoor hij onder andere geen auto kan rijden. De steekwond heeft bovendien een groot, blijvend litteken veroorzaakt. De gebeurtenis heeft voor het slachtoffer dan ook grote gevolgen gehad. Verdachte heeft aldus met zijn handelen de lichamelijke integriteit en gezondheid van aangever op grove wijze geschonden en zich daarmee schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit ons strafrechtstelsel.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, geen verantwoording ter zitting heeft af willen leggen en daardoor geen inzicht in de ernst van zijn handelen heeft getoond. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte dit feit pleegde, terwijl hij onder invloed was van drugs, te weten speed, en dat hij eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapporten d.d. 5 maart 2018 en 2 maart 2018, opgemaakt door respectievelijk dr. L.H.W.M. Kaiser en drs. T. ’t Hoen. Psycholoog drs. ’t Hoen concludeert dat sprake is van een ernstig, complex en irreversibel (psychiatrisch) ziektebeeld, waarbij verdachte al jarenlang in maatschappelijk opzicht zeer zwak functioneert en aangewezen is op externe structuur, sturing en begeleiding. Er is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een complexe en op elkaar inwerkende combinatie van stoornissen in de vorm van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en stoornissen in het middelengebruik, voornamelijk speed en cannabis. Hij is vanwege agressief en impulsief gedrag al meerdere malen met politie en justitie in aanraking is geweest. Door zijn licht verstandelijke beperking en middelenpathologie functioneert verdachte op alle levensgebieden zeer beperkt. Verdachte’s agressieregulatie schiet bij oplopende spanningen en frustraties al snel tekort en zijn impulscontrole is gering. Hoewel de psycholoog zich – vanwege de ontkennende houding van verdachte – onthoudt van een advies omtrent de toerekeningvatbaarheid van verdachte, wordt wel aangegeven – gelet op de impact die de pathologie op verdachte heeft – dat het zeer aannemelijk is dat er bij een bewezenverklaring van het feit wel degelijk een verband tussen stoornis en delict is en het hem tenlastegelegde hem in minstens verminderde mate is toe te rekenen. Psychiater dr. Kaiser concludeert dat sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, continu psychotisch, een licht verstandelijke beperking, ADHD met name hyperactief, in lichte mate, en middelen gerelateerde problematiek, speed. Volgens de psychiater was de stoornis aanwezig in de periode van het ten laste gelegde. Verdachte is wel in staat het wederrechtelijke in te zien van de feiten die ten laste zijn gelegd, maar door zijn beperkte intelligentie is hij niet in staat de gevolgen ervan te overwegen. Hij kan omgaan met directe begrenzing, maar niet met regels die hij niet rechtstreeks ervaart. Hij begrijpt de onderliggende boodschap niet als gevolg van zijn verstandelijke beperking. Door zijn paranoïde schizofrenie en dus achterdochtige houding is hij zeer snel prikkelbaar en geraakt. Door zijn verstandelijke beperking met forse adaptieve beperkingen schiet zijn coping, zoals in de situatie rondom het ten laste gelegde, tekort. Omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan ook de psychiater strikt genomen geen uitspraak doen over toerekeningsvatbaarheid. Echter, verdachte heeft de situatie rondom het ten laste gelegde, namelijk dat hij problemen kreeg met aangever en hoe verdachte gehandeld heeft, wel beschreven aan de psychiater. Daarover kan gesteld worden dat verdachte door zijn stoornis verminderd in staat was om de situatie te voorkomen, om deze te overzien en om daarin de problemen adequaat op te lossen.
Ten aanzien van recidiverisico concluderen beide deskundigen als volgt. Aangezien ziekte-inzicht en probleembesef bij verdachte zeer beperkt aanwezig zijn en er nauwelijks beschermende factoren zijn, wordt het risico op herhaling van agressief delictgedrag door de deskundigen als hoog ingeschat. De hulpverlening is tot op heden niet afdoende gebleken. Een langdurige klinische behandeling is derhalve geïndiceerd. Het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan voorwaarden wordt echter als groot ingeschat. Ook voor een kader als TBS met voorwaarden geldt de verwachting dat verdachte zich onvoldoende zal (kunnen) houden aan de hem gestelde voorwaarden. Dat zou betekenen dat TBS met verpleging van overheidswege de enige resterende optie is, hetgeen volgens de deskundigen echter een zwaar middel is, gelet op de justitiële documentatie van verdachte en het feit dat hij nooit eerder klinisch is behandeld binnen een forensische setting.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun bevindingen en conclusies. Ondanks dat een concreet advies met betrekking tot toerekeningsvatbaarheid ontbreekt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht, gelet op de geconstateerde stoornissen en de doorwerking daarvan in het gedrag van verdachte in het algemeen.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d.
22 februari 2018. Hierin wordt ook vermeld dat er bij verdachte sprake is van langdurig middelengebruik en psychiatrische problematiek en dat dit sterk met elkaar is verweven. Voorts wordt in voormeld rapport ook vermeld dat verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie (paranoïde type) en een verstandelijke beperking (IQ 63) en dat hij ten tijde van het begaan van onderhavig feit onder behandeling en begeleiding was van GGZ Breburg. Verdachte was woonachtig in een woning van deze organisatie en kreeg begeleiding van het FACT team. Er waren reeds zorgwekkende signalen, die hebben geleid tot een rechterlijke machtiging met medicatiegebruik (antipsychotica). Verdachte heeft geen ziektebesef en –inzicht. Verdachte wil niet meewerken aan klinische behandeling, een verplichting tot inname van medicatie en ambulante begeleiding. Hij wil terugkeren naar een soortgelijke woonvorm als waar hij verbleef voor het plegen van onderhavig delict. Een klinische setting wordt echter noodzakelijk bevonden om verdachte binnen een stabiele omgeving te kunnen behandelen, waarna een beschermde woonvorm met ambulante voortzetting van de behandeling geïndiceerd is. Het gegeven dat verdachte hiervoor niet gemotiveerd is, maakt dat deze voorwaarden onhaalbaar zijn.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een mishandeling, maar die veroordeling dateert van twintig jaar geleden en weegt de rechtbank derhalve niet mee. Verdachte is verder meermalen veroordeeld voor andere feiten, met name diefstallen. Van recidive van een geweldsfeit is geen sprake.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van TBS noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht voorts, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, verpleging van overheidswege noodzakelijk en overweegt daarbij dat de maatregel van TBS zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een TBS met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat verdachte nadrukkelijk te kennen heeft gegeven niet aan de voorwaarden mee te willen werken en de deskundigen voorts hebben aangegeven dat het risico op het onttrekken aan de voorwaarden hoog is. Nu het recidivegevaar als hoog wordt ingeschat en behandeling van verdachte zeer noodzakelijk wordt bevonden, resteert derhalve geen ander middel dan TBS met verpleging van overheidswege. Verdachte kan zich dan niet aan behandeling onttrekken, waarmee hij enerzijds de behandeling krijgt die hij nodig heeft gelet op de ernstige en complexe problematiek waaraan hij lijdt en waarmee anderzijds de veiligheid van de maatschappij in voldoende mate gegarandeerd kan worden.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank – naast de hiervoor geschetste problematiek – met name acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op het slachtoffer heeft gehad.