ECLI:NL:RBZWB:2018:1982

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
27 maart 2018
Publicatiedatum
4 april 2018
Zaaknummer
02-810689-17
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met potentieel levensgevaarlijk letsel door messteek in de nek

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 27 maart 2018, staat de verdachte terecht voor poging tot doodslag. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 30 november 2017 in Oosterhout, waar de verdachte, met een mes, meerdere keren in de nek van het slachtoffer heeft gestoken. Het slachtoffer liep hierdoor potentieel levensgevaarlijk letsel op, dicht bij vitale aderen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte verminderd toerekeningsvatbaar is, wat invloed heeft op de strafmaat. De officier van justitie heeft TBS met verpleging geëist, gezien de geestelijke toestand van de verdachte en het risico op recidive. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan poging tot doodslag en hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, met daarnaast de maatregel van TBS met verpleging van overheidswege. De benadeelde partij, het slachtoffer, heeft een schadevergoeding van € 6.956,32 toegewezen gekregen, bestaande uit materiële en immateriële schade. De rechtbank heeft ook de verbeurdverklaring van het gebruikte mes gelast en de teruggave van andere in beslag genomen voorwerpen aan de verdachte en de benadeelde partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02/810689-17
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 27 maart 2018
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1978 te [geboorteplaats]
wonende te [adres]
thans verblijvende te PPC Zwolle, 8013 NR Zwolle, Huub van Doornestraat 15
raadsman mr. J.H.P.M. Verhagen, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 13 maart 2018, waarbij de officier van justitie, mr. E. van Aalst, en mr. J.H.P.M. Verhagen als bepaaldelijk gemachtigd raadsman namens de verdediging, hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij op of omstreeks 30 november 2017 te Oosterhout ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven, (meerdere malen) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de
nek/hals van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 287 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
subsidiair, althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling
mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 30 november 2017 te Oosterhout ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar
lichamelijk letsel toe te brengen (meerdere malen) met een mes, althans een
scherp voorwerp, in de nek/hals van die [slachtoffer] heeft gestoken/gesneden en/of
(terwijl die [slachtoffer] al gewond op de grond lag) (meermalen) op/tegen het hoofd
van die [slachtoffer] heeft gestompt, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen
misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte eenmaal met een mes in de nek van aangever (hierna ook: [slachtoffer] /slachtoffer/benadeelde partij) heeft gestoken, hetgeen volgens haar een poging tot doodslag oplevert. Zij baseert zich daarbij op de aangifte van [slachtoffer] , de medische verklaring, het proces-verbaal van bevindingen waarin staat vermeld dat in de woning van verdachte een mes met daarop bloed is aangetroffen en het NFI rapport waaruit blijkt dat dit bloed van het slachtoffer afkomstig is. De verklaring van verdachte dat [slachtoffer] zichzelf in de nek heeft gestoken acht zij ongeloofwaardig, nu verdachte wisselend heeft verklaard, verdachte met het door hem alternatief geschetste scenario blijft aanvoeren dat het letsel is ontstaan door een aardappelschilmesje en dit niet past bij het ontstane letsel en verdachte er geen verklaring voor heeft waarom een mes, met daarop bloed van het slachtoffer en dat voldoet aan de beschrijving die aangever geeft van het mes waarmee hij is gestoken, in zijn woning is aangetroffen. De officier van justitie voert verder aan dat een ieder volgens algemene ervaringsregels weet dat in de hals vitale aderen aan het oppervlak liggen en dat een messteek in deze streek de dood tot gevolg kan hebben. Hiermee heeft verdachte naar het oordeel van de officier van justitie bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat aangever door zijn handelen het leven zou laten.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde feit. De verdediging blijft bij het door verdachte alternatief geschetste scenario, inhoudende dat het slachtoffer zichzelf met een mes in de nek heeft gestoken tijdens de tussen hen ontstane worsteling. Tijdens die worsteling wilde het slachtoffer juist verdachte neersteken, toen verdachte het slachtoffer uit zelfverdediging van achter rond de nek had gegrepen. De verdediging acht de aangifte ongeloofwaardig en verwijst daartoe naar de verklaring van getuige [getuige] , die heeft verklaard dat aangever tegen hem heeft gezegd dat zijn vriendin werd verkracht door verdachte, waarover aangever zelf niet spreekt in zijn aangifte. Ook dient de aangifte als kennelijk leugenachtig te worden bestempeld, nu aangever heeft verklaard eerst nog zijn spullen te hebben gepakt, alvorens hij de woning van verdachte verliet, terwijl hij anderzijds stelt ternauwernood aan de dood te zijn ontsnapt en de woning van verdachte uit te zijn gevlucht. Daarnaast voert de verdediging aan dat er sprake is van twijfel, omdat het handvat van het mes niet is aangetroffen en daardoor niet is onderzocht.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 30 november 2017 werd door de politie een melding ontvangen om naar de [adres 1] te Oosterhout te gaan. Bij de zorginstelling van GGZ Breburg, die aan dit adres is gevestigd, zou iemand aanwezig zijn met steekwonden in zijn nek. Ter plaatse trof de politie [slachtoffer] aan, die een handdoek tegen de linkerkant van zijn nek hield. Op zijn jas en shirt zat bloed. Verbalisant [verbalisant 1] hoorde [slachtoffer] zeggen: “Ik ben in mijn nek gestoken met een mes door een persoon. Ik ben gestoken door [verdachte] . Hij woont aan de [adres] .” [1]
[slachtoffer] is vervolgens met de ambulance naar het ziekenhuis gebracht. In het ziekenhuis bleek dat hij een flinke snee aan de linkerkant van zijn nek had. Verbalisant [verbalisant 2] heeft de dienstdoende arts op de IC afdeling horen zeggen dat [slachtoffer] geluk heeft gehad, omdat er op een centimeter na geen aders waren geraakt, wat hem in gevaar had kunnen brengen. [2]
Uit de geneeskundige verklaring met betrekking tot het bij [slachtoffer] geconstateerde letsel blijkt dat [slachtoffer] een scherpe hals verwonding had, waarbij sprake was van ernstig bloedverlies en spierletsel. Het betrof potentieel levensgevaarlijk letsel, vlakbij de grote halsvaten. Daarnaast had [slachtoffer] een wond aan zijn oorlel. [3]
Van [slachtoffer] werd een aangifte opgenomen. Op 30 november 2017 rond 22.00 uur was hij samen met zijn vriendin [naam] bij verdachte en bleek [naam] op enig moment laveloos op de wc te liggen. Nadat aangever het slot had geopend met een aardappelschilmesje en haar samen met verdachte op bed had gelegd ontstond er onenigheid tussen hen. Verdachte werd volgens aangever ineens ‘leip’ en zei dat aangever het huis moest verlaten. Volgens aangever zei verdachte dat hij hem iets zou aandoen als hij niet direct zou weggaan. Aangever gaf aan te willen wachten tot zijn vriendin weer was bijgekomen. Hierna stond verdachte plotseling met een koksmes in de woonkamer. Verdachte stak aangever vrijwel direct in de linkerkant van zijn nek. Aangever voelde veel pijn en zag bloed. Het betrof een lang mes om groente mee te snijden van ongeveer 15 cm lang met een zwart handvat. [4]
Verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] hebben zich naar aanleiding van de ontvangen melding begeven naar het adres van verdachte, de [adres] te Oosterhout. Aldaar zagen zij een man voor de woning staan, die vertelde dat hij [verdachte] heette. Via de portofoon werd doorgegeven dat dit de naam was van de persoon die verdacht werd van het steken van aangever. Hierop is verdachte aangehouden. Verbalisant [verbalisant 3] zag dat op de handen van verdachte bloed zat. Verdachte verklaarde desgevraagd dat hij zich had gesneden bij het koken. [5]
Verdachte heeft verklaard dat aangever en [naam] bij hem thuis waren en dat hij onenigheid met aangever heeft gekregen, omdat aangever speed van [naam] wilde gebruiken, terwijl zij knock-out was. [6]
Op 3 december 2017 is forensisch onderzoek verricht in de woning van verdachte. In de keuken werd in een vuilniszak een lemmet van een vleesmes aangetroffen. Op het mes waren rode vlekken zichtbaar. Dit lemmet werd veilig gesteld met SIN-nummer AAFW2801NL. [7] Uit forensisch DNA onderzoek is gebleken dat op het lemmet bloed aanwezig was en dat dit DNA overeenkomt met dat van [slachtoffer] . [8]
Op grond van het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, stelt de rechtbank vast dat aangever en verdachte op 30 november 2017 onenigheid hebben gekregen. Aangever heeft vervolgens een steekwond in zijn hals opgelopen. Over de toedracht van het ontstaan van de steekwond in de hals lopen de verklaring van aangever en verdachte uiteen. De rechtbank acht de verklaring van aangever geloofwaardig, nu het ontstane letsel bij die verklaring past, alsook het aangetroffen bebloede lemmet van een keukenmes dat in een vuilniszak in de woning van verdachte is aangetroffen. De rechtbank gaat ervan uit dat het letsel met dat mes is veroorzaakt, nu dit het enige in de woning aangetroffen voorwerp is waarmee het letsel zou kunnen zijn veroorzaakt, gelet op de grootte van het mes en het bij aangever geconstateerde letsel, dat afkomstig moet zijn van een flink en scherp mes. Uit onderzoek is bovendien gebleken dat het bloed op het aangetroffen mes van aangever afkomstig is. Het verschil in de verklaring van aangever in zijn aangifte en hetgeen hij tegen getuige [getuige] zou hebben gezegd op het punt van de verkrachting van zijn vriendin, acht de rechtbank mede gelet op het voorgaande van onvoldoende betekenis om op grond daarvan te concluderen dat zijn gehele aangifte onbetrouwbaar zou zijn.
De verklaring van verdachte dat het slachtoffer zichzelf in de hals heeft gestoken acht de rechtbank reeds in de basis ongeloofwaardig. Daar komt bij dat verdachte wisselend heeft verklaard over het verloop van de ruzie. Zo zou aangever enerzijds plotseling een mes hebben gepakt en anderzijds zou hij eerst met stoelen, een pak melk en een koffieapparaat hebben gegooid en toen pas een mes hebben gepakt. Ook houdt verdachte zich vast aan het standpunt dat het incident zou zijn gebeurd met een aardappelschilmesje, hetgeen niet past bij het ontstane letsel en het feit dat er slechts één bebloed mes – duidelijk niet zijnde een aardappelschilmesje – in de woning is aangetroffen met daarop het bloed van aangever. Tot slot heeft verdachte het voorval bij de komst van de politie verzwegen. Hij had de woning ook reeds opgeruimd, waarbij het in de door verdachte geschetste situatie volstrekt onaannemelijk is dat aangever het lemmet van het keukenmes zelf in de vuilniszak heeft gestopt.
Gelet op de diepte van de wond, is geen sprake geweest van snijden met een mes, nu dat tot een meer oppervlakkige verwonding zou hebben geleid. De rechtbank stelt dan ook vast dat verdachte aangever met het mes heeft gestoken.
Gelet op het voorgaande leidt de rechtbank uit de voormelde bewijsmiddelen af, dat verdachte aangever eenmaal met een mes in zijn nek heeft gestoken.
De hiervoor omschreven handeling van verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank worden gekwalificeerd als een poging tot doodslag. Zij overweegt daartoe als volgt.
Dat verdachte de wil had om aangever om het leven te brengen, is niet gebleken. Van ‘volle’ opzet op de dood is derhalve geen sprake. De volgende vraag is of er sprake is van voorwaardelijke opzet, dat wil zeggen of verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever door zijn handelen zou komen te overlijden. In dit verband dient te worden beoordeeld of het steken met een mes in de nek/hals van een persoon de aanmerkelijke kans op diens overlijden met zich brengt. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend.
De nek/hals is een kwetsbaar onderdeel van het menselijk lichaam is, waarin zich onder meer belangrijke (slag)aderen bevinden. Algemene ervaringsregels leren dat wanneer met een mes in de nek/hals gestoken wordt – gelet op de zich in en rond de nek/hals bevindende vitale delen – dodelijk letsel kan worden toegebracht. Vervolgens komt de rechtbank toe aan de vraag of verdachte met zijn handelen die aanmerkelijke kans op de dood van aangever ook bewust heeft aanvaard. Ook deze vraag wordt door de rechtbank bevestigend beantwoord. Zij leidt dat af uit de uiterlijke verschijningsvorm van het handelen van verdachte, zoals hiervoor vastgesteld. Dat handelen merkt zij aan als zozeer gericht op het toebrengen van dodelijk letsel bij aangever, dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans daarop bewust heeft aanvaard.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangever. Zij acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, namelijk poging tot doodslag.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
hijop
of omstreeks30 november 2017 te Oosterhout ter uitvoering van het door
verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te
beroven,
(meerdere malen)met een mes,
althans een scherp voorwerp, in de
nek/hals van die [slachtoffer] heeft gestoken
/gesneden, terwijl de uitvoering van dat
voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met verpleging van overheidswege. Aan de wettelijke vereisten hiervoor is volgens haar voldaan. Gelet op de inhoud van de dubbel PO rapportage gaat zij ervan uit dat er bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht. Ook eist de veiligheid van anderen de oplegging van deze maatregel en op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld. Teneinde het hoge recidivegevaar te beperken is klinische behandeling noodzakelijk. Verdachte wil daaraan echter niet meewerken. Het verblijf binnen de beschermde woonvorm, waar al veel met verdachte is geprobeerd, blijkt echter ontoereikend. De officier van justitie ziet dan ook geen andere optie dan TBS met verpleging van overheidswege te eisen. Gelet op de ernst van het feit eist de officier van justitie daarnaast aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van
12 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit subsidiair, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring mocht komen, rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. TBS met verpleging van overheidswege is bovendien een te zwaar middel. De inzet van hulpverlening dient te prevaleren boven het afstraffen van verdachte. Verdachte is weigerachtig ten aanzien van klinische opname, maar momenteel is GGZ Breburg bezig met een project waarbij zij verdachte willen onderbrengen bij de verstandelijke gehandicaptenzorg. Mogelijk is dit een geschikte optie. Voorts was sprake van een machtiging voortgezet verblijf (geen voorwaardelijke rechterlijke machtiging), maar aan verdachte is voorwaardelijk ontslag verleend en hij houdt zich aan de gestelde voorwaarden met betrekking tot het innemen van medicatie.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Hij heeft het slachtoffer dichtbij de halsslagader in de nek gestoken met een koksmes, waarmee het risico is gelopen dat er levensbedreigend letsel zou ontstaan. Er was sprake van ernstig bloedverlies, spierletsel en blijkens hetgeen ter zitting door het slachtoffer naar voren is gebracht mogelijk ook zenuwletsel. Het slachtoffer heeft een verdoofd gevoel aan de linkerkant van zijn hoofd en lichaam, waardoor hij onder andere geen auto kan rijden. De steekwond heeft bovendien een groot, blijvend litteken veroorzaakt. De gebeurtenis heeft voor het slachtoffer dan ook grote gevolgen gehad. Verdachte heeft aldus met zijn handelen de lichamelijke integriteit en gezondheid van aangever op grove wijze geschonden en zich daarmee schuldig gemaakt aan een van de ernstigste misdrijven uit ons strafrechtstelsel.
De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan. De rechtbank neemt het verdachte voorts kwalijk dat hij geen openheid van zaken heeft gegeven, geen verantwoording ter zitting heeft af willen leggen en daardoor geen inzicht in de ernst van zijn handelen heeft getoond. Daarnaast neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte dit feit pleegde, terwijl hij onder invloed was van drugs, te weten speed, en dat hij eerder voor geweldsmisdrijven is veroordeeld.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op de Pro Justitia rapporten d.d. 5 maart 2018 en 2 maart 2018, opgemaakt door respectievelijk dr. L.H.W.M. Kaiser en drs. T. ’t Hoen. Psycholoog drs. ’t Hoen concludeert dat sprake is van een ernstig, complex en irreversibel (psychiatrisch) ziektebeeld, waarbij verdachte al jarenlang in maatschappelijk opzicht zeer zwak functioneert en aangewezen is op externe structuur, sturing en begeleiding. Er is sprake van een ziekelijke stoornis en een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de vorm van een complexe en op elkaar inwerkende combinatie van stoornissen in de vorm van schizofrenie, een licht verstandelijke beperking en stoornissen in het middelengebruik, voornamelijk speed en cannabis. Hij is vanwege agressief en impulsief gedrag al meerdere malen met politie en justitie in aanraking is geweest. Door zijn licht verstandelijke beperking en middelenpathologie functioneert verdachte op alle levensgebieden zeer beperkt. Verdachte’s agressieregulatie schiet bij oplopende spanningen en frustraties al snel tekort en zijn impulscontrole is gering. Hoewel de psycholoog zich – vanwege de ontkennende houding van verdachte – onthoudt van een advies omtrent de toerekeningvatbaarheid van verdachte, wordt wel aangegeven – gelet op de impact die de pathologie op verdachte heeft – dat het zeer aannemelijk is dat er bij een bewezenverklaring van het feit wel degelijk een verband tussen stoornis en delict is en het hem tenlastegelegde hem in minstens verminderde mate is toe te rekenen. Psychiater dr. Kaiser concludeert dat sprake is van een ziekelijke stoornis in de vorm van schizofrenie, continu psychotisch, een licht verstandelijke beperking, ADHD met name hyperactief, in lichte mate, en middelen gerelateerde problematiek, speed. Volgens de psychiater was de stoornis aanwezig in de periode van het ten laste gelegde. Verdachte is wel in staat het wederrechtelijke in te zien van de feiten die ten laste zijn gelegd, maar door zijn beperkte intelligentie is hij niet in staat de gevolgen ervan te overwegen. Hij kan omgaan met directe begrenzing, maar niet met regels die hij niet rechtstreeks ervaart. Hij begrijpt de onderliggende boodschap niet als gevolg van zijn verstandelijke beperking. Door zijn paranoïde schizofrenie en dus achterdochtige houding is hij zeer snel prikkelbaar en geraakt. Door zijn verstandelijke beperking met forse adaptieve beperkingen schiet zijn coping, zoals in de situatie rondom het ten laste gelegde, tekort. Omdat verdachte het ten laste gelegde ontkent, kan ook de psychiater strikt genomen geen uitspraak doen over toerekeningsvatbaarheid. Echter, verdachte heeft de situatie rondom het ten laste gelegde, namelijk dat hij problemen kreeg met aangever en hoe verdachte gehandeld heeft, wel beschreven aan de psychiater. Daarover kan gesteld worden dat verdachte door zijn stoornis verminderd in staat was om de situatie te voorkomen, om deze te overzien en om daarin de problemen adequaat op te lossen.
Ten aanzien van recidiverisico concluderen beide deskundigen als volgt. Aangezien ziekte-inzicht en probleembesef bij verdachte zeer beperkt aanwezig zijn en er nauwelijks beschermende factoren zijn, wordt het risico op herhaling van agressief delictgedrag door de deskundigen als hoog ingeschat. De hulpverlening is tot op heden niet afdoende gebleken. Een langdurige klinische behandeling is derhalve geïndiceerd. Het risico dat verdachte zich zal onttrekken aan voorwaarden wordt echter als groot ingeschat. Ook voor een kader als TBS met voorwaarden geldt de verwachting dat verdachte zich onvoldoende zal (kunnen) houden aan de hem gestelde voorwaarden. Dat zou betekenen dat TBS met verpleging van overheidswege de enige resterende optie is, hetgeen volgens de deskundigen echter een zwaar middel is, gelet op de justitiële documentatie van verdachte en het feit dat hij nooit eerder klinisch is behandeld binnen een forensische setting.
De rechtbank volgt de deskundigen in hun bevindingen en conclusies. Ondanks dat een concreet advies met betrekking tot toerekeningsvatbaarheid ontbreekt, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar dient te worden geacht, gelet op de geconstateerde stoornissen en de doorwerking daarvan in het gedrag van verdachte in het algemeen.
Tevens heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van Reclassering Nederland d.d.
22 februari 2018. Hierin wordt ook vermeld dat er bij verdachte sprake is van langdurig middelengebruik en psychiatrische problematiek en dat dit sterk met elkaar is verweven. Voorts wordt in voormeld rapport ook vermeld dat verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie (paranoïde type) en een verstandelijke beperking (IQ 63) en dat hij ten tijde van het begaan van onderhavig feit onder behandeling en begeleiding was van GGZ Breburg. Verdachte was woonachtig in een woning van deze organisatie en kreeg begeleiding van het FACT team. Er waren reeds zorgwekkende signalen, die hebben geleid tot een rechterlijke machtiging met medicatiegebruik (antipsychotica). Verdachte heeft geen ziektebesef en –inzicht. Verdachte wil niet meewerken aan klinische behandeling, een verplichting tot inname van medicatie en ambulante begeleiding. Hij wil terugkeren naar een soortgelijke woonvorm als waar hij verbleef voor het plegen van onderhavig delict. Een klinische setting wordt echter noodzakelijk bevonden om verdachte binnen een stabiele omgeving te kunnen behandelen, waarna een beschermde woonvorm met ambulante voortzetting van de behandeling geïndiceerd is. Het gegeven dat verdachte hiervoor niet gemotiveerd is, maakt dat deze voorwaarden onhaalbaar zijn.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het strafblad van verdachte. Daaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor een mishandeling, maar die veroordeling dateert van twintig jaar geleden en weegt de rechtbank derhalve niet mee. Verdachte is verder meermalen veroordeeld voor andere feiten, met name diefstallen. Van recidive van een geweldsfeit is geen sprake.
Gelet op de inhoud van de rapporten, de ernst van het feit en de persoonlijke omstandigheden van verdachte is de rechtbank van oordeel dat een maatregel van TBS noodzakelijk is. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voldaan wordt aan de eisen die de wet daaraan stelt, te weten:
- bij verdachte bestond ten tijde van het plegen van het feit een gebrekkige ontwikkeling dan wel een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens;
- op het gepleegde misdrijf is een gevangenisstraf van vier jaren of meer gesteld;
- de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen eist die maatregel.
De rechtbank acht voorts, gelet op de ernst van de problematiek en het gevaar dat verdachte voor anderen oplevert, verpleging van overheidswege noodzakelijk en overweegt daarbij dat de maatregel van TBS zal worden opgelegd terzake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De totale duur van de maatregel kan daarom een periode van vier jaar te boven gaan.
Voor een TBS met voorwaarden ziet de rechtbank geen ruimte, omdat verdachte nadrukkelijk te kennen heeft gegeven niet aan de voorwaarden mee te willen werken en de deskundigen voorts hebben aangegeven dat het risico op het onttrekken aan de voorwaarden hoog is. Nu het recidivegevaar als hoog wordt ingeschat en behandeling van verdachte zeer noodzakelijk wordt bevonden, resteert derhalve geen ander middel dan TBS met verpleging van overheidswege. Verdachte kan zich dan niet aan behandeling onttrekken, waarmee hij enerzijds de behandeling krijgt die hij nodig heeft gelet op de ernstige en complexe problematiek waaraan hij lijdt en waarmee anderzijds de veiligheid van de maatschappij in voldoende mate gegarandeerd kan worden.
Daarnaast acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, noodzakelijk. Bij de bepaling van de duur van die straf heeft de rechtbank – naast de hiervoor geschetste problematiek – met name acht geslagen op de impact die het gepleegde feit op het slachtoffer heeft gehad.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert ten aanzien van het tenlastegelegde feit een schadevergoeding van € 6.956,32 waarvan € 5.606,32 wegens materiële schade en € 1.350,- wegens immateriële schade.
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij kosten heeft opgevoerd voortkomend uit het in strijd met artikel 2 Zorgverzekeringswet op 30 november 2017 niet tegen kosten van medische verzorging verzekerd zijn. Terzake het verweer van de verdediging, dat het onverzekerd zijn voor risico van de benadeelde partij dient te blijven, is de rechtbank van oordeel dat de wettelijke zorgverzekeringplicht niet strekt tot bescherming van wettelijk aansprakelijke derden, zoals verdachte, tegen schadeclaims. Daar komt bij dat de benadeelde partij, ook indien hij wel een zorgverzekering zou hebben afgesloten, ervoor zou hebben kunnen kiezen uitsluitend verdachte aan te spreken tot vergoeding van de door de messteek veroorzaakte kosten van medische behandeling. Dat het dan voor de hand zou hebben gelegen dat hij zijn zorgverzekeraar zou hebben aangesproken, doet hieraan op zichzelf niet af. Bovendien zou de zorgverzekeraar na vergoeding van de medische kosten op grond van artikel 7:962 van het Burgerlijk Wetboek (BW) zijn gesubrogeerd in het recht op schadevergoeding van de benadeelde partij jegens verdachte en aldus regres op verdachte hebben kunnen nemen tot het uitgekeerde bedrag.
De rechtbank is derhalve van oordeel dat de gevorderde materiële schade, inclusief de medische kosten, een rechtstreeks gevolg is van dit bewezenverklaarde feit en acht verdachte aansprakelijk voor die schade. Dat geldt eveneens voor de gevorderde immateriële schade. Het gevorderde bedrag ter zake materiële en immateriële schade is voorts voldoende aannemelijk gemaakt, zodat de gehele vordering zal worden toegewezen.
Met betrekking tot de toegekende vordering benadeelde partij zal de rechtbank tevens de wettelijke rente toekennen vanaf de dag van het ontstaan van de schade en de schadevergoedingsmaatregel opleggen.

8.Het beslag

8.1
De verbeurdverklaring
Het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp is vatbaar voor verbeurdverklaring.
8.2
De teruggave aan verdachte
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan verdachte, aangezien deze voorwerpen niet vatbaar zijn voor verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer en onder verdachte in beslag zijn genomen.
8.3
De teruggave aan rechthebbenden
De rechtbank zal de teruggave gelasten van het hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerp aan [slachtoffer] , omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.
De rechtbank zal de teruggave gelasten van de hierna in de beslissing genoemde in beslag genomen voorwerpen aan GGZ Breburg, omdat deze redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10, 24c 27, 33, 33a, 36f, 37a, 37b, 45, 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het primair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezen verklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
poging tot doodslag;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf voor de duur van negen maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- gelast de
terbeschikkingstellingvan verdachte;
- beveelt dat de ter beschikking gestelde
van overheidswege wordt verpleegd;
Beslag
- verklaart verbeurd het inbeslaggenomen voorwerp, te weten het mes met SIN-nr AAFW2801NL;
- gelast de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* PL2000-2017289009-1812185, kleding en schoeisel, kleding (broek);
* PL2000-2017289009-1812188, kleding en schoeisel, kleding (shirt);
* PL2000-2017289009-1812189, kleding en schoeisel, kleding (vest);
* PL2000-2017289009-1812190, kleding en schoeisel, kleding (sok);
* PL2000-2017289009-1812192, kleding en schoeisel, schoeisel (schoen);
* PL2000-2017289009-1812750, gereedschap, onbekend zakmes;
- gelast de teruggave aan [slachtoffer] van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
* PL2000-2017289009-1812195, kleding en schoeisel, kleding (shirt);
- gelast de teruggave aan GGZ Breburg van de inbeslaggenomen voorwerpen, te weten:
* 1.02.02.001 / ZB3R017118_430366, wapens/messen, 4 kleine aardappelschilmesjes;
* 1.02.02.002 / ZB3R017118_430367, overig goed, kleine schaar;
Benadeelde partij
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer] van € 6.956,32, waarvan € 5.606,32 ter zake van materiële schade en € 1.350,- ter zake van immateriële schade en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] € 6.956,32 en vermeerderd met de wettelijke rente, berekend vanaf 30 november 2017 tot aan de dag der algehele voldoening, te betalen, bij niet betaling te vervangen door 69 dagen hechtenis, met dien verstande dat toepassing van de vervangende hechtenis de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.M. Schotanus, voorzitter, mr. R.J.H. Goossens en
mr. M.E. de Boer, rechters, in tegenwoordigheid van mr. C.J.I.F. van Beek, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 27 maart 2018.
Mr. Schotanus en mr. De Boer zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt -tenzij anders vermeld- bedoeld het proces-verbaal van de politie Zeeland-West-Brabant uit het dossier met proces-verbaalnummer PL2000—2017289009 opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en doorgenummerd van 1 tot en met 118, hierna het eindproces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 25, laatste zin, en p. 26.
3.De geneeskundige verklaring, eindproces-verbaal p. 118.
4.Het proces-verbaal van aangifte, eindproces-verbaal p. 22 en 23.
5.Het proces-verbaal van bevindingen, eindproces-verbaal p. 29, laatste alinea.
6.Het proces-verbaal van verhoor van verdachte, eindproces-verbaal p. 71, eerste alinea.
7.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek plaats delict, eindproces-verbaal 60, vijfde alinea.
8.Deskundigenrapportage Forensisch DNA onderzoek d.d. 13 januari 2018.