ECLI:NL:RBZWB:2018:1946

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 maart 2018
Publicatiedatum
30 maart 2018
Zaaknummer
AWB 17_7612
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsuitkering wegens onvoldoende bewijs van bijstandsbehoevendheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 30 maart 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant. De eiser had op 18 april 2017 een aanvraag voor een bijstandsuitkering ingediend, maar deze werd op 20 oktober 2017 afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de afwijzing terecht was, omdat de eiser niet voldoende bewijs had geleverd dat hij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde. Tijdens de zitting op 2 maart 2018 was de eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en zijn GGZ-begeleider en beschermingsbewindvoerder waren ook aanwezig. De rechtbank heeft overwogen dat de eiser niet de gevraagde informatie over zijn vermogen, met name over een aantal auto’s die op zijn naam stonden geregistreerd, had overgelegd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het niet mogelijk was om vast te stellen of de eiser recht had op bijstand, omdat hij niet had aangetoond dat de auto’s geen waarde vertegenwoordigden. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd. Tevens heeft de rechtbank opgemerkt dat de eiser een nieuwe bijstandsaanvraag had ingediend per 1 augustus 2017, waarop Werkplein nog niet had beslist. De rechtbank heeft Werkplein aangeraden om met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak een beslissing te nemen op de nieuwe aanvraag.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/7612 PW

uitspraak van 30 maart 2018 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [naam woonplaats] , eiser,

gemachtigde: [naam gemachtigde 1] , advocaat te [naam woonplaats]
en
het dagelijks bestuur van Werkplein Hart van West-Brabant(Werkplein), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 20 oktober 2017 (bestreden besluit) van Werkplein, waarbij zijn aanvraag om een bijstandsuitkering is afgewezen.
Het beroep is besproken op de zitting van de rechtbank in Breda op 2 maart 2018. Eiser was daar aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens waren aanwezig zijn GGZ-begeleider, [naam GGZ-begeleider] alsmede zijn beschermings-bewindvoerder, [naam beschermings-bewindvoerder] van [naam bewindvoeringskantoor] . Werkplein heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam gemachtigde 2] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
a. Op 18 april 2017 heeft eiser per 20 december 2016 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet aangevraagd.
b. Bij brief van 25 april 2017 heeft Werkplein eiser verzocht om voor 8 mei 2017 aanvullende informatie aan te leveren.
c. Bij e-mail van 6 mei 2017 heeft eiser om uitstel van deze termijn verzocht.
d. Werkplein heeft per e-mail van 15 mei 2017 de termijn voor het inleveren van stukken verlengd tot 8 juni 2017.
e. Op 7 juni 2017 heeft eiser een aantal bewijsstukken overgelegd.
f. Bij brief van 23 juni 2017 heeft Werkplein eiser gevraagd de ontbrekende stukken voor 15 juli 2017 in te leveren. Daarbij is een lijst gevoegd van auto’s die op naam van eiser bij de RDW stonden geregistreerd. Gevraagd is om van de auto’s op die lijst aan te tonen wat de aankoopprijs en de taxatie van de verkoopwaarde was.
g. Bij beschikking van de kantonrechter te Bergen op Zoom van 13 juli 2017 zijn de goederen van eiser onder bewind gesteld, met benoeming van [naam bewindvoeringskantoor] tot bewindvoerder.
h. Bij besluit van 20 juli 2017 (primair besluit) heeft het college eisers aanvraag om een bijstandsuitkering afgewezen.
i. Tegen dit besluit heeft eiser bezwaar gemaakt.
j. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. Werkplein heeft dit -voor zover thans van belang- als volgt gemotiveerd:
“Uit het dossier blijkt dat in de periode in geding een groot aantal auto’s op naam van bezwaarmaker was geregistreerd bij de RDW. U heeft hiervan een lijst opgesteld en deze aan bezwaar-maker overgelegd bij uw brief van 23 juni 2017. Van een aantal auto’s op deze lijst heeft u ook aangegeven dat u deze beschouwd als klassieker waaraan een verzamel-waarde kan worden toegekend. Aan bezwaarmaker is onder andere gevraagd om van de auto’s op deze lijst met verifieerbare bewijsstukken aan te tonen wat de aankoopprijs was en de taxatiewaarde nu is. In de aanvraagfase heeft bezwaar-maker echter niet de door u gevraagde gegevens overgelegd. In de bezwaarfase heeft bezwaarmaker een lijst, gedateerd op 28 juli 2017, overgelegd waarop hij heeft aangegeven wat er volgens hem met de daarop vermelde auto’s is gebeurd. Bezwaarmaker heeft van een aantal auto’s op deze lijst aangegeven dat deze nog in zijn bezit zijn, van een aantal auto’s aangegeven dat deze in bezit zijn van derden (i.c. in beslag genomen door de deurwaarder) en van een aantal auto’s aangegeven dat deze gestolen zijn. Bezwaarmaker heeft echter ook in de bezwaarfase geen objectieve en verifieerbare informatie aangeleverd waaruit zou moeten blijken dat de auto’s die volgens de RDW in de periode in geding op zijn naam stonden, niet op zijn naam stonden geregistreerd. Er is ook geen objectieve en verifieerbare informatie aangeleverd waaruit zou moeten blijken welke auto’s er gestolen zouden zijn. Tevens heeft bezwaarmaker geen objectieve en verifieerbare informatie overgelegd over de aankoopprijs en de taxatiewaarde van de auto’s. Tenslotte is er door bezwaarmaker ook geen objectieve en verifieerbare informatie overgelegd waaruit zou moeten blijken dat de auto’s geen dan wel weinig waarde zouden vertegenwoordigen. Gezien het bovenstaande is ook in heroverweging het vermogen gebonden in de auto’s die volgens de RDW op naam staan van bezwaarmaker niet vast te stellen.”
k. Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft dit verzoek afgewezen bij uitspraak van
22 december 2017, bij deze rechtbank bekend onder zaaknummer BRE 17/7611 PW VV.
2. Eiser heeft in zijn beroepschrift van 27 november 2017, samengevat en voor zover thans nog van belang, aangevoerd dat hij gedurende lange tijd een garage-bedrijf heeft gehad. In december 2016 heeft hij zijn bedrijfsterrein moeten ontruimen, waarna hij zijn onderneming heeft moeten staken. De vijf resterende nog op naam van eiser staande auto’s vertegenwoordigen een verwaarloosbare waarde, althans een waarde die ver onder de vermogensgrens is gelegen.
Verder is eiser aangewezen op zorg door de GGZ. Handhaving van het besluit tot weigering van een uitkering zou betekenen dat eiser verstoken is en blijft van enig inkomen met alle gevolgen van dien.
3. Werkplein heeft in zijn verweerschrift, dat door de griffie van de rechtbank op 6 december 2017 is ontvangen, samengevat en voor zover thans nog van belang, het volgende naar voren gebracht.
Eiser stelt dat er slechts vijf kentekens van auto’s bij de RDW op zijn naam staan geregistreerd en dat gegeven is dat deze auto’s een verwaarloosbare waarde hebben, dan wel een waarde die ver onder het vrij te laten vermogen ligt. Werkplein betwist deze stelling. Werkplein is van mening dat van één van deze auto’s, te weten een [merk auto 1] Fleetwood (bouwjaar 1974, kenteken [nummer kenteken] ) gezien het merk, het type en het bouwjaar, gezegd kan worden dat deze is aan te merken als klassieker en een bepaalde verzamelwaarde kan vertegenwoordigen. Tot op heden heeft eiser geen enkele informatie overgelegd waaruit moet blijken dat deze auto geen, dan wel een verwaarloosbare waarde vertegenwoordigt. Er is geen enkel begin van bewijs geleverd. Het recht op bijstand is al reeds daarom naar de mening van Werkplein niet vast te stellen.
Naast de genoemde vijf auto’s stonden er tijdens de periode in geding volgens de gegevens van de RDW bovendien nog een flink aantal andere auto’s op naam van eiser geregistreerd. Werkplein verwijst daarvoor naar de lijst die is bijgevoegd bij zijn brief van 23 juni 2017 (processtuk B7). Van zeker 24 van deze auto’s kan naar de mening van Werkplein gezegd worden dat zij gezien het merk, het type en het bouwjaar ook zijn aan te merken als klassieker en een bepaalde verzamelwaarde kunnen vertegenwoordigen.
Eiser heeft van 18 auto’s op de lijst aangegeven dat zij gestolen zouden zijn. Hij heeft dit echter niet aannemelijk gemaakt. De normale procedure bij diefstal van een auto is immers dat de politie, nadat bij hen aangifte is gedaan van diefstal, bij de RDW een melding maakt dat de betreffende auto gestolen is, waarna deze auto als zodanig bij de RDW geregistreerd wordt. Deze auto’s zijn echter niet opgenomen in het proces-verbaal van politie, zodat onduidelijk is of van diefstal van specifiek deze auto’s aangifte is gedaan. Bij de RDW staan deze auto’s ook niet als gestolen geregistreerd.
Werkplein is dan ook van mening dat in ieder geval de bovengenoemde 24 auto’s gedurende de periode in geding op naam van eiser stonden geregistreerd bij de RDW en daarom onderdeel uitmaakten van het vermogen waarover beschikt werd of kon worden beschikt. Er is geen enkele informatie overgelegd waaruit zou moeten blijken dat deze auto’s geen, dan wel een verwaarloosbare waarde vertegenwoor-digen dan wel dat deze auto’s geen onderdeel uitmaakten van het vermogen waarover beschikt werd dan wel beschikt kon worden. Er is geen enkel begin van bewijs geleverd. De inlichtingenplicht is daardoor geschonden en het recht op bijstand was niet vast te stellen.
Tot slot merkt Werkplein nog op dat ten tijde van de indiening van het verweer-schrift van de bovengenoemde 24 auto’s nog steeds 23 op naam van eiser geregis-treerd stonden. Uitsluitend de Opel Kadett (bouwjaar 1969, kenteken [nummer kenteken] ) stond niet meer geregistreerd.
4. De in deze procedure te beoordelen periode loopt van 20 december 2016 (datum bijstandsaanvraag ) tot en met 20 juli 2017 (datum primaire besluit).
In geschil is of Werkplein de aanvraag van eiser voor een bijstandsuitkering over deze periode terecht heeft afgewezen.
Hierover oordeelt de rechtbank het volgende.
5. Een aanvrager moet in het algemeen de feiten en omstandigheden aanne-melijk maken die kunnen leiden tot inwilliging van de bijstandsaanvraag. In dat kader dient de aanvrager de nodige duidelijkheid te verschaffen en volledige open-heid van zaken te geven. Vervolgens is het aan het bijstandverlenend orgaan om in het kader van de onderzoeksplicht deze inlichtingen op juistheid en volledigheid te controleren. Indien de betrokkene niet aan de wettelijke inlichtingen- of medewer-kingsverplichting voldoet, is dit een grond voor weigering van de bijstand indien als gevolg daarvan het recht op bijstand niet kan worden vastgesteld.
6. Voor de beoordeling of de aanvrager verkeert in bijstandbehoevende omstandigheden, is de financiële situatie van de aanvrager een essentieel gegeven. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling van de aanvraag vereiste gegevens over te leggen.
7. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep, bijvoorbeeld de uitspraak van 2 mei 2012, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:CRVB:2012:BW4640, rechtvaardigt het gegeven dat het kentekenbewijs van een auto op naam van de betrokkene staat de vooronderstelling dat deze auto een bestanddeel van diens vermogen vormt waarover hij ook daadwerkelijk de beschikking heeft of redelijkerwijs kan beschikken. In een dergelijke situatie is het vervolgens aan de betrokkene om in genoegzame mate aan te tonen dat het tegendeel het geval is.
8. Gelet hierop heeft Werkplein aan eiser op 23 juni 2017 terecht gevraagd om van de auto’s op die lijst aan te tonen wat de aankoopprijs en de taxatie van de verkoop-waarde was.
9. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit op 20 oktober 2017 was eiser er naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval nog niet in geslaagd om de vooronderstelling te ontkrachten dat de auto’s een bestanddeel van diens vermogen vormden waarover hij ook daadwerkelijk de beschikking had of redelijkerwijs kon beschikken. In dat verband kan de rechtbank zich volledig vinden in hetgeen Werkplein daaromtrent hierboven (in rechtsoverweging 1 onder j.) naar voren heeft gebracht. De rechtbank maakt die overwegingen tot de zijne. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was dan ook (nog) niet vast te stellen of eiser bij zijn aanvraag om bijstand van 20 december 2016 in bijstandbehoevende omstandig-heden verkeerde.
10. Dit leidt ertoe dat het beroep ongegrond zal worden verklaard. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
11. Om mogelijk nieuwe gerechtelijke procedures te voorkomen, hecht de rechtbank eraan nog het volgende op te merken.
12. Ter zitting is gebleken dat eiser met ingang van 1 augustus 2017 een nieuwe bijstandsaanvraag heeft gedaan, waarop Werkplein in afwachting van de afloop van deze procedure nog niet heeft beslist.
13. Tijdens de behandeling van de hierboven (in rechtsoverweging 1 onder k.) bedoelde voorlopige voorziening op 11 december 2017 is eiser door de voorzie-ningenrechter de gelegenheid geboden vrijwaringsbewijzen van de auto’s over te leggen. Nu de auto’s op 19 december 2017 nog steeds op naam van eiser stonden, heeft de voorzieningenrechter in zijn uitspraak van 22 december 2017 overwogen:
“Hierdoor is voorlopig niet vast te stellen of verzoeker ten tijde van zijn aanvraag in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde”en is de verzochte voorlopige voorziening afgewezen.
14. Tijdens de zitting van de onderhavige beroepszaak heeft de gemachtigde van eiser een pleitnotitie overgelegd. In die pleitnotitie is onder meer het volgende te lezen:
“(…) Zoals ook in eerdere beslissing aangegeven(opmerking rechtbank: bedoeld is de uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 december 2017)
, is op19 december 2017 door de gemeente aangegeven dat er op dat moment nog een waslijst met kentekens op naam van de heer [naam] stonden. De toen al gaande worsteling is onverdroten voortgezet en wel als volgt:(…)c. Onmiddellijk aansluitend op de zitting van 11 december 2017 is aan de hand van het ter zitting ter sprake gebrachte overzicht, zoals door de gemeente bijgevoegd bij haar verweerschrift als bijlage 1, nog op diezelfde dag gevraagd om een zo spoedig mogelijke administratieve afwikkeling.d. Er komt constructief telefonisch overleg tot stand met mevrouw [naam mevrouw] van de RDW: zo eenvoudig is het zo blijkt niet. Er ligt een wezenlijke taak weggelegd voor de politie: met betrekking tot de verduisterde auto’s moet er een aangiftemelding van de politie in het systeem van de RDW zijn!
e. Gewapend met de correspondentie van de RDW versta ik mij hoogstpersoonlijk op 16 januari 2018 op het politiebureau om de eerdere aangifte verder aan te vullen, daartoe gemachtigd door de beschermingsbewindvoerder.De politie geeft geen thuis! De zaak wordt gekwalificeerd als civielrechtelijk en daarmee weigert de politie de door de RDW verzochte aangiftemelding door te voeren.f. Waar de politie geen thuis geeft is de laatste hoop gevestigd op de afdeling (Aansprakelijkheid en Persoonsregistratie (APR): aldus geeft mevrouw [naam mevrouw] voornoemd per e-mail d.d. 19 februari 2018 aan, het dossier aan deze afdeling doorgestuurd te hebben. Deze e-mail is op 19 februari 2018 aan uw rechtbank toegezonden.”
15. De betreffende e-mail van 19 februari 2018 van Khanamirjan aan de gemachtigde van eiser luidt -voor zover thans van belang- als volgt:
“Naar aanleiding van uw onderstaande e-mails, kan ik u het volgende meedelen.

Beëindiging van registratie

Hierbij wil ik u laten weten dat ik het dossier (zie bijlage: 18 voertuigen die gestolen zijn) van uw cliënt naar de afdeling Aansprakelijkheid en Persoonsregistratie (APR) heb doorgestuurd. De medewerkers van de afdeling APR hebben uw verzoek namens dhr. [naam] reeds in behandeling genomen. Zij zullen u in de loop van deze week schriftelijk op de hoogte brengen van hun besluit. Zoals telefonisch aangegeven kan ik helaas geen uitspraak doen over het besluit dat zij gaan nemen. Tot slot vroeg ik mij af of u kunt aangeven of naast de 23 voertuigen (18 voertuigen die gestolen zijn en 5 voertuigen die na aanvraag van een demontagecode ter sloop aangeboden zullen worden bij een erkend demontagebedrijf) ook de registratie van andere voertuigen (kentekens) die op naam van dhr. [naam] staan beëindigd moeten worden?”

16. Op 21 februari 2018 heeft de gemachtigde van eiser de volgende reactie van de afdeling APR van de RDW ontvangen:
“Op 16 februari 2018 heb ik uw brief en mails met betrekking tot voertuigen die op naam van uw cliënt de heer [naam eiser] staan doorgestuurd gekregen ter verdere afhandeling. U vraagt om de voertuigen die op naam van uw cliënt staan, van zijn naam te halen. Daarmee vervalt de tenaamstelling.
Gestolen voertuigen
Het gaat om de voertuigen met de volgende kentekennummers:(…) (opmerking rechtbank: hier worden 18 kentekens vermeld)
Uit uw correspondentie en het meegestuurde proces-verbaal van aangifte is mij gebleken dat bovengenoemde voertuigen zijn gestolen door de voormalig zakenpartner van de heer [naam] , de heer [naam] . Volgens de heer [naam] is de heer [naam] verantwoordelijk voor het weghalen van de voertuigen van het stallingsterrein. Ondanks de aangifte van de heer [naam] is de politie niet bereid om een gestolen signaal in het kentekenregister te registreren voor de voertuigen omdat zij van mening is dat de zaak als een civiele kwestie staat geregistreerd.
Ten aanzien hiervan kan ik u het volgende aangeven. Uit het overgelegde proces-verbaal maak ik op dat het duidelijk is wie de voertuigen (mogelijk) in bezit heeft. Daarom moet deze situatie in een civielrechtelijke kwestie tussen de heer [naam] en de heer [naam] worden opgelost. Het betreft een onderling geschil tussen deze beide partijen en de RDW kan hierin geen partij zijn.”
17. Nu doorhaling van de registratie van de verduisterde auto’s door de RDW blijkbaar niet mogelijk is, terwijl de auto’s die door [naam] zijn meegenomen naar België daar zijn verschroot of daar nog opgeslagen staan, is eiser volgens diens gemachtigde “terug van het kastje naar de muur”. In dat verband vermeldt de eerdergenoemde pleitnotitie van de gemachtigde van eiser nog het volgende:
“Wat staat vast?- De beschermingsbewindvoerder heeft kunnen constateren dat de heer [naam] over geen enkele auto meer beschikt;- een procedure tegen de heer [naam] is bewijsrechtelijk onbegonnen werk, temeer daar de verduisterde auto’s over de grens in [naam plaats] (België) blijken te staan;- Geen van de verduisterde voertuigen (18 op de lijst van de gemeente en 46 in totaal) kent enige waarde;- De [merk auto 1] [nummer kenteken] is op 5 december 2016 overgegaan naar de heer[naam] tegen verrekening van de openstaande stallingskosten;-De [merk auto 2] [nummer kenteken] is gesloopt. Een kwitantie is inmiddels voorhanden:de gesloopte voorzijde hangt in de werkplaats van koper.Toekenning van een bijstandsuitkering moet daarmee evident zijn en redt de heer [naam] van diens verdere sociale teloorgang die, nu de ontruiming van de woning (de dagvaarding is reeds aan u toegestuurd) onafwendbaar is bij uitblijven van de uitkering en daarmee het verstoken blijven van enige inkomsten.”
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser er in ieder geval na 11 decem-ber 2017 alles aan gedaan om de in de rechtsoverwegingen 7 en 9 genoemde vooronderstelling te ontkrachten dat de auto’s een bestanddeel van diens vermogen vormden waarover hij ook daadwerkelijk de beschikking had of redelijkerwijs kon beschikken.
Allereerst heeft eiser geprobeerd om de auto’s van zijn naam te krijgen, maar ten aanzien van 18 kentekens is dit niet mogelijk gebleken (zie hierboven rechts-overweging 16).
Verder heeft eiser geprobeerd aan te tonen dat de auto’s die op zijn naam hebben gestaan c.q. noodgedwongen nog steeds staan, geen wezenlijke waarde vertegenwoordigden c.q. vertegenwoordigen.
Ten slotte heeft eiser ter zitting voor de door Werkplein (in rechtsoverweging 3) genoemde [merk auto 1] Fleetwood een naar het oordeel van de rechtbank toereikende verklaring gegeven.
19. Werkplein heeft ter zitting aangegeven het een vervelende situatie voor eiser te vinden, maar er zijn naar de mening van Werkplein nog te veel belemmeringen om een recht op bijstand van eiser vast te stellen. Op basis van de ter zitting door eiser overgelegde foto’s (die de rechtbank bij deze uitspraak aan eiser zal terugsturen) kan gezegd worden dat die betreffende auto’s erg weinig waarde hadden, maar mogelijk zijn er andere auto’s die nog wel een zekere waarde hebben. Van die andere auto’s zou eiser met meer bewijs moeten komen, aldus Werkplein.
20. De gemachtigde van eiser heeft hierop naar voren gebracht dat eiser meer gegevens dan hij thans heeft aangeleverd nooit zal kunnen geven.
21. De rechtbank acht dit eveneens aannemelijk. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank naar beste vermogen geprobeerd de nodige duidelijkheid en volledige openheid van zaken te geven.
22. De stelling van Werkplein dat er mogelijk nog andere auto’s zijn die nog wel een zekere waarde hebben, acht de rechtbank voorshands voldoende weerlegd door de verklaring ter zitting van de GGZ-begeleider [naam GGZ-begeleider] . Zij heeft verklaard dat zij in december 2016 alle auto’s op het bedrijf van eiser heeft zien staan. [naam GGZ-begeleider] heeft de auto’s niet stuk voor stuk en niet per kenteken gezien, maar wel het hele terrein waarop de auto’s stonden. Het waren volgens haar allemaal sloopauto’s die geen of nauwelijks waarde hadden. Zij heeft zich ook bereid verklaard dit zo nodig onder ede te willen verklaren.
23. De rechtbank geeft Werkplein in overweging om met inachtneming van het bovenstaande -in het bijzonder de rechtsoverwegingen 21 en 22-, een beslissing te nemen op de nieuwe bijstandsaanvraag van eiser per 1 augustus 2017.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Sierkstra, rechter, in aanwezigheid van mr. L. Mesman-Arts, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
30 maart 2018.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.