De stuitingsbrieven van oktober 2009 en januari 2012 hebben gelet hierop dan ook rechtsgevolg gehad, zodat de rechtsvordering van eiser ten tijde van de brief van Leaseproces van 15 november 2016 niet was verjaard. Het beroep op verjaring van [gedaagde] wordt dan ook verworpen.
5. Beleggingsadvies van [naam 1] ?
5.1
Eiser heeft met verwijzing naar producties gesteld dat een medewerker van [naam 1] hem heeft geadviseerd het contract met een rechtsvoorganger van [gedaagde] aan te gaan.
5.2
[gedaagde] heeft betwist dat (een medewerker van) [naam 1] aan eiser heeft geadviseerd haar beleggingsproduct “Overwaarde Effect” af te nemen en betwist dat zij daarmee bekend was of behoorde te zijn.
Daarover wordt overwogen als volgt.
5.3
Partijen zijn het erover eens dat van advisering sprake is indien een aanprijzing wordt toegesneden op de persoon en/of als een product (in dit geval een effectenleaseovereenkomst) als geschikt voor de betrokken persoon wordt aanbevolen (conclusie van repliek in conventie en van antwoord in reconventie (voorwaardelijk) ad 104).
5.4
Zoals uit het arrest van 2 september 2016 ad 4.6.4 blijkt was Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) - in 2002 opgevolgd door de Autoriteit Financiële Markten, AFM - als gedelegeerd toezichthouder bevoegd nadere invulling te geven aan het Besluit toezicht effectenverkeer 1995. Daarvan heeft zij gebruik gemaakt door het opstellen van de (Nadere Regeling) NR 1995 en de NR 1999. De hierin opgenomen regels vormen recht in de zin van artikel 79 RO.
Art. 41 NR 1999 luidde:
“Een effecteninstelling onthoudt zich met betrekking tot een natuurlijke of rechtspersoon waarop artikel 21, eerste lid, van de wet, van toepassing is, maar die niet is ingeschreven in het in dat lid bedoelde register, van de volgende rechtshandelingen:
a. het middellijk of onmiddellijk deelnemen in het kapitaal van deze instelling;
b. het verrichten van effectentransacties voor deze instelling;
c. het aanbrengen van cliënten of effectenorders voor rekening van cliënten bij deze instelling;
d. het accepteren van door deze instelling aangebrachte cliënten of cliëntenorders.”
Bij brief van 5 februari 2002 heeft de STE in overeenstemming hiermee het volgende vastgelegd:
“De stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) heeft de afgelopen periode regelmatig geconstateerd dat cliëntenremisiers andere activiteiten verrichten dan is toegestaan onder de vrijstelling voor cliëntenremisiers. Voorts heeft de STE vastgesteld dat cliëntenremisiers de van toepassing zijnde gedragsregels niet naleven. Uitgangspunt voor de STE is dat alle (particuliere) beleggers dezelfde bescherming genieten. Wij achten het daarom van groot belang u nader te informeren over de wettelijk vereiste zorgplicht van cliëntenremisiers bij het aanbrengen van klanten bij effecteninstellingen en beleggingsfondsen. (…)
Aanbrengen
Zoals bekend mogen cliëntenremisiers uitsluitend klanten aanbrengen bij onder toezicht staande effecteninstellingen of beleggingsfondsen. Ze mogen geen effecten orders van klanten doorgeven of uitvoeren en geen geld van klanten onder zich houden. (…)
Advisering en vergunningplicht
Indien de cliëntenremisier klanten die bij effecteninstellingen worden of zijn aangebracht, tevens beroeps- of bedrijfsmatig adviseert over (specifieke) effectentransacties, dan verricht hij feitelijk orderremisier- dan wel vermogensbeheeractiviteiten en is hij vergunningplichtig. (…)
De cliëntenremisier mag (potentiële) klanten wel informeren over kenmerken van beleggingscategorieën (informatie over wat een aandeel is, wat een obligatie is of wat effectenleaseproducten zijn), omdat dit geen adviezen over effectentransacties of beheersactiviteiten betreffen.
De cliëntenremisier mag dus niet beroeps- of bedrijfsmatig adviseren c.q. aanprijzen om bijvoorbeeld een specifiek aandeel, een specifiek beleggingsfonds of een bepaalde obligatie of een specifiek effectenleaseproduct te kopen.
Indien de cliëntenremisier een transactiegerelateerde vergoeding (bijvoorbeeld provisie, commissie of een andersoortige vergoeding) ontvangt van de uitvoerende effecteninstelling, gaat de STE ervan uit dat de cliëntenremisier beroeps- of bedrijfsmatig adviseert en derhalve vergunningplichtig is, tenzij de cliëntenremisier aantoont dat hij geen adviezen over effectentransacties verstrekt aan betrokken klanten. De cliëntenremisier kan dit bijvoorbeeld aantonen door middel van schriftelijke stukken waarin aan de klant wordt gecommuniceerd dat de cliëntenremisier de klant niet mag adviseren over effectentransacties. (…)”.
5.5
Partijen hebben het contract “Overwaarde Effect” op 24 maart 2000, derhalve na de totstandkoming van de NR 1999, gesloten. [gedaagde] heeft in het contract [naam 1] BV (bij [gedaagde] geregistreerd met het nummer ATP 00780) als adviseur vermeld.
Het contract is voorzien van een stempel met de tekst: “
[naam 1] Michiel Böse, postbus 186, 5000 AD Tilburg” met telefoonnummers. Als productie C bij de dagvaarding heeft eiser een “Persoonlijk Financieel Plan” van [naam 1] (vestiging Eindhoven) in het geding gebracht. [gedaagde] heeft niet betwist dat dit Persoonlijke Financiële Plan is opgesteld door (een medewerker van) [naam 1] en dat het betrekking heeft op eiser, zodat dit vast staat. In dat stuk is – naar de kantonrechter aanneemt door Böse – vastgelegd de “Huidige situatie” van de afnemer (volgens het stuk was eiser toentertijd 44 jaar en metselaar) , de “Huidige spaarinleg/uitgaven”, de “Wensen”, het “ [naam 1] Advies” (“om uw wens te realiseren maken we gebruik van de overwaarde op uw woning”) en de “Spaarinleg/uitgaven na Advies [naam 1] ”. Tot slot is in het Persoonlijk Financieel Plan ten behoeve van eiser geconcludeerd:
“
Conclusie
Door gebruik te maken van de overwaarde op uw woning, realiseert u de mogelijkheid om op korte termijn (5 jaar) vermogen op te bouwen, zonder dat u daarvoor met hoge maandelijkse lasten te maken krijgt. Ook kunt u op deze manier de studie van de kinderen realiseren en voor uzelf een mogelijkheid creëren om eerder te stoppen met werken.
Dit advies is tot stand gekomen door een combinatie van onderstaande producten
Overwaarde Effect (Bank Labouchere)
Aflossingsvrije hypotheek”.
Uit het hiervoor gedeeltelijk aangehaalde Persoonlijk Financieel Plan blijkt dat zijdens [naam 1] geadviseerd is een specifiek effectenlease product te kopen. [naam 1] had daartoe geen vergunning.
Dat dit advies past binnen de bedrijfsstrategie van [naam 1] blijkt uit de publicatie op haar website, zoals deze luidde in 2001 (productie 1 bij de dagvaarding). Daarin noemt [naam 1] zich een “onafhankelijk financieel adviesbureau gespecialiseerd in spaar- en beleggingsproducten, zoals (…) aandelenleasen”. Voorts had [naam 1] op haar website vermeld dat en hoe zij werkt volgens het concept van Persoonlijke Financiële Planning. Ook volgens de toenmalige directeur van [naam 1] drs. [naam 2] presenteerden de medewerkers van [naam 1] zich als adviseur (productie 5 bij de dagvaarding). [gedaagde] heeft tot slot niet weersproken dat zij voor de bemiddeling aan [naam 1] een aan de leasesom gerelateerde vergoeding betaalde.
Gelet hierop dient te worden geoordeeld dat [naam 1] bedrijfsmatig en binnen het kader van haar bedrijfsstrategie specifiek het contract aan eiser als passend heeft geadviseerd.
6.
Eigen schuld?
6.1
[gedaagde] heeft gesteld dat eiser (voldoende) is gewaarschuwd voor de risico’s van een restschuld. Ook heeft [gedaagde] betwist dat [naam 1] een vaste werkwijze had, de verkoopmethode SPEND, zoals de eiser uiteengezet. In het arrest van 2 september 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2012) in het bijzonder r.o. 5.6.2 ziet [gedaagde] ruimte voor een verweer van eigen schuld van eiser. [gedaagde] is van mening dat hetgeen in dat arrest ten aanzien van de schade is overwogen (welke in dat geval geheel voor rekening is gebracht van [gedaagde] ) geen recht doet aan feiten en omstandigheden in dít geval. 6.2
De Hoge Raad heeft in de samenvatting van het arrest van 2 september 2016 vanwege de massaliteit van de soort vorderingen enkele duidelijke maatstaven gegeven voor de afhandeling van de procedures. Deze maatstaven zijn geformuleerd als uitgangspunten. Onder 6.2.3 is overwogen “dat de billijkheid dan in beginsel eist dat de vergoedingsplicht van de aanbieder geheel in stand blijft”. Met de woorden “in beginsel” is tot uitdrukking gebracht dat de feiten en omstandigheden in een specifieke zaak zo zouden kunnen liggen dat er wel voldoende reden is voor een schadeverdeling op basis van eigen schuld.
6.3
Weliswaar heeft [gedaagde] aangevoerd dat door [naam 1] is gewezen op de risico’s, maar er is heel wat meer nodig dan het obligate: “Resultaten uit het verleden bieden geen garantie voor de toekomst.”. Eiser heeft er met juistheid op gewezen dat vereist is dat de afnemer in niet mis te verstane bewoordingen indringend gewaarschuwd wordt voor het risico van een restschuld. [gedaagde] heeft niets gesteld omtrent zulke indringende waarschuwingen van [naam 1] aan eiser.
6.4
Gelet hierop is er in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het uitgangspunt dat bij een beleggingsadvies van een cliëntenremisier, waarvan [gedaagde] wist of behoorde te weten, de schade geheel voor rekening van [gedaagde] moet blijven. Het verweer van eigen schuld wordt dan ook verworpen.
7. Wetenschap bij [gedaagde] van beleggingsadvies?
7.1
Voorts is tussen partijen in geschil het antwoord op de vraag of [gedaagde] er van op de hoogte was of behoorde te zijn dat [naam 1] , hoewel zij niet over een vergunning daartoe beschikte, effectenleaseproducten van [gedaagde] adviseerde aan individuele afnemers, in het bijzonder aan eiser. Ter zake hiervan wordt het volgende overwogen.