ECLI:NL:RBZWB:2018:1482
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Beschikking
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek tot verlenging van partneralimentatie na echtscheiding
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 maart 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de partneralimentatie. De verzoekster, de vrouw, had verzocht om de alimentatie, die oorspronkelijk was vastgesteld op € 965 per maand, te verlengen tot 3 januari 2025. De man, verweerder in deze zaak, heeft verweer gevoerd en verzocht om de vrouw niet-ontvankelijk te verklaren of haar verzoeken af te wijzen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de alimentatieverplichting na twaalf jaar eindigt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging rechtvaardigen.
De rechtbank heeft de feiten in overweging genomen, waaronder de echtscheiding in 2005 en de eerdere beschikking van de rechtbank Breda waarin de alimentatie was vastgesteld. De vrouw heeft aangevoerd dat zij door de beëindiging van de alimentatie in financiële problemen zal komen en dat haar medische geschiedenis haar in staat heeft gesteld om te werken. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de vrouw niet voldoende heeft aangetoond dat er bijzondere omstandigheden zijn die een verlenging van de alimentatie rechtvaardigen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de vrouw niet alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van haar kon worden gevergd om financieel zelfstandig te worden.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek van de vrouw afgewezen, met de overweging dat de beëindiging van de alimentatieplicht niet van zodanige aard is dat ongewijzigde handhaving van de termijn van twaalf jaar niet van haar kan worden gevergd. De beslissing is openbaar uitgesproken door rechter H.W.P.J. Hopmans, in aanwezigheid van griffier R. de Pooter.