Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
beschikking van de kantonrechter d.d. 20 februari 2018
[A] ,
[Y] ,wonende te [woonplaats, land] ,
het verloop van de procedure
het verzoek en de beoordeling
Kamerstukken II2014/15, 34224, 3, p. 6).
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak gaat het om een verzoek tot machtiging voor de erfgenamen om de nalatenschap beneficiair te aanvaarden, nadat zij deze eerder zuiver hebben aanvaard. De erfgenamen, kleinkinderen van de erflaatster, hebben een vordering ontvangen van een schuldeiser op basis van een oude geldlening uit 1958, die zij betwisten. De schuldeiser stelt dat de schuld binnen de familie bekend was en dat deze gemakkelijk uit de nalatenschap kan worden voldaan. De erfgenamen voelen zich benadeeld en vragen de kantonrechter om hen de mogelijkheid te geven de nalatenschap alsnog beneficiair te aanvaarden, zodat hun privévermogen beschermd blijft tegen eventuele schulden van de nalatenschap.
De kantonrechter oordeelt dat de stelling van de schuldeiser dat de schuld bekend was binnen de familie te vaag is en niet voldoende onderbouwd. De rechter wijst erop dat de erfgenamen niet op de hoogte waren van de schuld tot zij een aangetekende brief ontvingen in februari 2017. De rechter concludeert dat de erfgenamen een rechtens te respecteren belang hebben bij de verzochte machtiging, omdat de schuldeiser geen bewijs heeft geleverd dat de schuld al bekend was bij de erfgenamen op het moment van hun zuivere aanvaarding. De machtiging wordt verleend, en de formaliteiten voor beneficiaire aanvaarding moeten in acht worden genomen.
De beschikking is gegeven door de kantonrechter M.J.M. Klarenbeek en uitgesproken op 20 februari 2018. De zaak illustreert de bescherming van erfgenamen tegen onverwachte schulden van de erflater, zoals vastgelegd in artikel 4:194a van het Burgerlijk Wetboek.