ECLI:NL:RBZWB:2017:8561

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 december 2017
Publicatiedatum
28 december 2017
Zaaknummer
AWB- 17_7551 VV en AWB- 17_7548
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met betrekking tot financiële situatie en inlichtingenverplichting

Op 28 december 2017 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak tussen een verzoekster en het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers. Verzoekster had beroep ingesteld tegen het besluit van 1 november 2017, waarbij haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet was afgewezen. De voorzieningenrechter heeft op verzoek van verzoekster een voorlopige voorziening getroffen, maar heeft ook op het beroep zelf uitspraak gedaan. Tijdens de zitting op 14 december 2017 heeft verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. S. Derksen, haar situatie toegelicht. Baanbrekers was vertegenwoordigd door E. van Schijndel.

Verzoekster verkeerde in een nijpende financiële situatie en stelde dat zij voldoende had aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud had voorzien. De voorzieningenrechter oordeelde dat nader onderzoek niet nodig was en dat de afwijzing van de aanvraag terecht was. De voorzieningenrechter benadrukte dat verzoekster niet voldoende duidelijkheid had verschaft over haar financiële situatie en dat zij niet had voldaan aan haar inlichtingenverplichting. De voorzieningenrechter verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om voorlopige voorziening en schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 17/7551 PW VV en BRE 17/7548 PW

uitspraak van 28 december 2017 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam verzoekster], te [woonplaats verzoekster], verzoekster,

gemachtigde: mr. S. Derksen,
en
het dagelijks bestuur van de Uitvoeringsorganisatie Baanbrekers(Baanbrekers), verweerder.

Procesverloop

Verzoekster heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 1 november 2017 (bestreden besluit) van Baanbrekers inzake de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Participatiewet. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 14 december 2017. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Baanbrekers heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van Schijndel.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de voorzieningenrechter uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 26 april 2017 heeft verzoekster een aanvraag naar de norm van een alleenstaande ingediend voor bijstand per die datum ter aanvulling van haar uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) en de Toeslagenwet (TW). Baanbrekers heeft daarop aan verzoekster verzocht om gegevens over te leggen met betrekking tot de wijze waarop zij voorafgaand aan de aanvraag heeft voorzien in haar levensonderhoud.
Bij besluit van 7 augustus 2017 (primair besluit) heeft Baanbrekers die aanvraag afgewezen, omdat zij onvoldoende informatie heeft verstrekt zodat niet kan worden vastgesteld of zij in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij het bestreden besluit is dat bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij in een nijpende financiële situatie verkeert die haar bestaansmogelijkheden aantast. Zij stelt, samengevat, dat zij voldoende heeft aangetoond hoe zij in haar levensonderhoud heeft voorzien vanaf juni 2016 en dat zij al ten tijde van het nemen van het primaire besluit aan haar informatieverplichting had voldaan.
Zij heeft aangegeven op welke wijze zij in aanvulling op de afschrijvingen op haar bankafschriften in haar levensonderhoud heeft voorzien, te weten door de contante verkoop van puppy’s en meubels. Daarnaast heeft zij geleefd van de vrijgevigheid van derden, in contant geld en in natura. Volgens verzoekster spitst het cruciale punt zich toe op de verklaringen die zij heeft gegeven om haar standpunt te onderbouwen. Zij stelt dat zij volledige openheid van zaken heeft gegeven en alles heeft ingeleverd wat redelijkerwijs in haar macht lag.
Verzoekster stelt dat zij door de slepende en emotioneel uitputtende procedure met Baanbrekers immateriële schade heeft opgelopen. De procedure heeft haar psychische herstel in de weg gestaan en zij verzoekt de voorzieningenrechter dan ook om een schadevergoeding toe te kennen.
3. De voorzieningenrechter is van oordeel dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de hoofdzaak en doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening, maar ook op het beroep. Partijen hebben ter zitting verklaard daar mee in te stemmen.
4. Artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet bepaalt dat iedere Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht heeft op bijstand van overheidswege.
In artikel 17, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling doet van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op het recht op bijstand.
In artikel 19, eerste lid, van de Participatiewet is bepaald dat, onverminderd paragraaf 2.2, de alleenstaande of het gezin recht heeft op bijstand indien het in aanmerking te nemen inkomen lager is dan de bijstandsnorm en er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
In artikel 53a, eerste lid, van de Participatiewet - voor zover hier van belang – is bepaald dat het college bepaalt welke gegevens ten behoeve van de verlening van bijstand door de belanghebbende in ieder geval worden verstrekt en welke bewijsstukken worden overgelegd, alsmede de wijze en het tijdstip waarop de verstrekking van gegevens plaatsvindt.
5. Met betrekking tot het spoedeisend belang overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Verzoekster ontvangt een uitkering op grond van de ZW en de TW van € 530,83 per maand. Volgens verzoekster willen haar familie en vrienden haar niet meer of onvoldoende financieel ondersteunen. Met alleen de voormelde uitkering kan verzoekster thans niet meer voldoen aan haar financiele verplichtingen. De aanvullende bijstand tot de norm voor een alleenstaande van € 986,52 is dringend nodig om aan die verplichtingen te kunnen voldoen.
Op grond hiervan acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat bij verzoekster sprake is van een spoedeisend belang.
6.1
In geschil is of Baanbrekers de aanvraag van verzoekster terecht heeft afgewezen. De periode in geding is 26 april 2017 tot en met 7 augustus 2017.
6.2
Voor de beantwoording van de vraag of een aanvrager verkeert in bijstandsbehoevende omstandigheden is inzicht in de financiële situatie van de aanvrager van essentieel belang. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 7 juni 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2162) volgt dat de bewijslast in dat kader op de aanvrager rust. Hij dient aannemelijk te maken dat hij in de beoordelingsperiode in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeerde en dat hij in dat verband aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan. De aanvrager is gehouden de voor een goede beoordeling vereiste gegevens te verstrekken. Voor een goede beoordeling van het recht op bijstand is ook inzicht vereist in de financiële situatie van de betrokkene gedurende de aan de bijstandsaanvraag voorafgaande periode. Volgens de bovengenoemde uitspraak is het bijstandsverlenend orgaan in beginsel gerechtigd inzage te verlangen in de bankafschriften over de laatste drie maanden. Als daarvoor een concrete aanleiding is, mag over een verder in het verleden liggende periode inzage in bankafschriften en overlegging van andere financiële gegevens worden gevraagd.
Verzoekster heeft verklaard dat zij sinds juni 2016 naast haar uitkering op grond van de ZW en TW geen andere inkomsten (uit arbeid of uitkering) heeft; desondanks heeft verzoekster haar vaste lasten en haar kosten voor levensonderhoud kunnen betalen. Gezien de strekking van deze verklaring heeft Baanbrekers van verzoekster mogen verlangen dat zij over een langere periode dan drie maanden voorafgaande aan de bijstandsaanvraag duidelijkheid verschaft over haar financiële situatie.
6.3
Verzoekster heeft gesteld dat zij voorafgaand aan haar aanvraag getracht heeft rond te blijven komen door de verkoop van meubels en puppy’s en dat zij daarnaast bijdragen ontving van familie en vrienden. Ter onderbouwing hiervan heeft verzoekster diverse stukken overgelegd, waaronder bankafschriften, advertenties van Marktplaats.nl en Speurders, betaalbewijzen die betrekking hebben op de puppy’s en verklaringen van familie en vrienden. Verzoekster stelt dat zij alles heeft gedaan wat in haar vermogen ligt om aan te tonen hoe zij voorafgaand aan de aanvraag in haar levensonderhoud heeft voorzien.
6.4
De verkoop van meubels middels advertenties heeft vooral plaatsgevonden in 2014. Voor de onderhavige beoordeling van de aanvraag is die verkoop en de opbrengsten daarvan niet van belang.
6.5
Volgens de voorzieningenrechter is de hoogte van de giften niet vast te stellen, nu hiervan geen administratie is overgelegd waaruit blijkt wie, hoe en wanneer aan verzoekster heeft geschonken. Verzoekster heeft weliswaar verklaringen overgelegd, maar uit het grootste deel van die verklaringen blijkt niet hoe en wanneer wat door verzoekster is verkregen. Ook ten aanzien van de ondersteuning in natura heeft verzoekster geen administratie overgelegd, wanneer zij wat heeft verkregen. Voor zover de overgelegde verklaringen relevant zijn, zijn die niet met concrete en verifieerbare bewijsstukken onderbouwd.
Verzoekster heeft een overzicht van bij- en afschrijvingen op haar bankrekeningen overgelegd. De voorzieningenrechter stelt vast dat op dit overzicht nauwelijks transacties met betrekking tot uitgaven voor levensonderhoud te zien zijn en dat deze gegevens in ieder geval onvoldoende zijn om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop verzoekster in de voornoemde perioden haar levensonderhoud heeft kunnen betalen. De verklaring van verzoekster dat zij daarin heeft kunnen voorzien door bij derden te eten en het verkrijgen van boodschappen van derden is, zoals reeds is overwogen, niet onderbouwd met concrete en verifieerbare gegevens.
Voor wat betreft de regelmaat, de frequentie en de hoogte van de kasstortingen (€ 6.450,- in 2016) en de verkoopopbrengsten van de puppy’s (€ 2.350,- tot € 2.450,-) had het verzoekster redelijkerwijs duidelijk moeten zijn dat deze gegevens van belang kunnen zijn voor de vaststelling van het recht op bijstand en de hoogte daarvan. De financiele geldstromen heeft verzoekster niet onderbouwd.
6.6
De voorzieningenrechter heeft begrip voor de situatie waarin verzoekster stelt te zijn terechtgekomen en dat zij niet meer kan onderbouwen. Dat zij van de verkrijgingen geen administratie heeft bijgehouden en dat daardoor geen objectieve gegevens voorhanden zijn, dient wel voor haar rekening en risico te komen.
6.7
Met Baanbrekers wordt dan ook geoordeeld dat er sprake is van een schending van de inlichtingenverplichting en dat niet kan worden beoordeeld of verzoekster in bijstandsbehoevende omstandigheden verkeert.
6.8
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster onvoldoende duidelijkheid heeft verschaft over haar financiële situatie voorafgaande aan de bijstandsaanvraag en de periode in geding. Baanbrekers heeft daardoor terecht gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen. Het besluit tot afwijzing van verzoeksters aanvraag om een bijstandsuitkering houdt dan ook stand.
7. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
8. Nu het beroep ongegrond wordt verklaard, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen.
9. Vanwege de ongegrondverklaring van het beroep zal het verzoek om (immateriële) schadevergoeding worden afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A.J.J. Sterks, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 december 2017.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan voor zover daarbij is beslist op het beroep binnen zes weken na de dag van verzending daarvan -hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.