ECLI:NL:RBZWB:2017:802

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
AWB 16_4387
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van ontslag en re-integratie-inspanningen in het kader van reorganisatie-ontslag

Op 14 februari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin eiseres, een ambtenaar van de gemeente Hilvarenbeek, beroep had ingesteld tegen haar ontslag. Eiseres was sinds oktober 1998 werkzaam bij de gemeente en was laatstelijk actief als medewerker WMO/onderwijs. Het college van burgemeester en wethouders had haar per 1 januari 2016 ontslag verleend, na haar boventalligheid te hebben vastgesteld in het kader van een reorganisatie. Eiseres stelde dat het college niet voldoende inspanningen had verricht om haar ontslag of werkloosheid te voorkomen en dat zij recht had op een schadevergoeding en nadeelcompensatie. De rechtbank oordeelde dat het college wel degelijk aan zijn re-integratie-inspanningen had voldaan. Er waren verschillende trajecten en mogelijkheden aangeboden aan eiseres, waaronder sollicitatie- en loopbaanactiviteiten. De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid had kunnen besluiten het Van werk naar werk-traject niet te verlengen en dat het ontslag op juiste gronden was verleend. Het verzoek om nadeelcompensatie werd afgewezen, omdat dit verzoek niet tijdig was ingediend en de bestuursrechter niet bevoegd was om te oordelen over de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en wees haar verzoeken af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/4387 AW

uitspraak van 14 februari 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. A.C. van Langen,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek,verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 juni 2016 (bestreden besluit) van het college inzake het aan haar verleende ontslag.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 27 januari 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.T.J.H. Berns, ing. P. Arens en [naam vertegenwoordiger].

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is in oktober 1998 aangesteld bij de gemeente Hilvarenbeek. Laatstelijk was ze werkzaam als medewerker WMO/onderwijs.
Bij besluit van 24 september 2013 is aan eiseres meegedeeld dat haar functie wordt opgeheven per 1 oktober 2013 en dat zij per die datum ook boventallig verklaard wordt.
Er is een ‘van werk naar werktraject’ (VWNW) gestart. In het kader van dit traject is een van VWNW-contract opgesteld.
Bij brief van 30 november 2015 heeft het college aan eiseres het voornemen kenbaar gemaakt om het dienstverband per 1 januari 2016 te beëindigen. Bij brief van 14 december 2015 heeft eiseres haar zienswijze tegen het voornemen kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 18 december 2015 (primair besluit) heeft het college eiseres ontslag verleend per 1 januari 2016. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
Bij bestreden besluit zijn de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard
.
2. Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het college niet aan haar inspanningsverplichting heeft voldaan om ontslag, dan wel werkloosheid te voorkomen. Eiseres heeft verder opgemerkt dat alles er op wijst dat het college naar het ontslag heeft toegewerkt omdat er sprake was van een verstoorde arbeidsrelatie. Die is ontstaan door toedoen van de werkgever. Hiermee wil eiseres niet aangegeven dat de grond voor ontslag niet juist is, maar dat er onvoldoende inspanningen zijn verricht. Eiseres meent dat zij daarom recht heeft op een (extra) ontslagvergoeding, dan wel nadeelcompensatie. Verder heeft eiseres gesteld dat zij door de schending van de geheimhoudingsplicht immateriële schade heeft geleden.
3. In artikel 8:3, eerste lid, van de Car-Uwo is bepaald dat aan de ambtenaar ontslag kan worden verleend wegens opheffing van zijn functie of wegens verandering in de inrichting van het dienstonderdeel waarbij hij werkzaam is of van andere dienstonderdelen, dan wel wegens verminderde behoefte aan arbeidskrachten. Ontslag op grond van dit artikel wordt eervol verleend.
In paragraaf 5 van hoofdstuk 10d van het Car-Uwo zijn bepalingen opgenomen over van werk naar werk begeleiding bij boventalligheid.
In artikel 10d:12 van het Car-Uwo is bepaald dat de boventallig verklaarde ambtenaar recht heeft op een Van werk naar werk-traject dat maximaal twee jaar duurt, tenzij het college besluit tot verlenging op grond van artikel 10d:20 en artikel 10d:22.
In artikel 10d:13 van het Car-Uwo is bepaald dat in het Van werk naar werk-traject zowel de boventallig verklaarde ambtenaar als het college een actieve bijdrage leveren aan de uitvoering van het Van werk naar werk-traject. De Van werk naar werk-inspanningen zijn gericht op plaatsing van de ambtenaar in een passende dan wel geschikte functie, of aanvaarding door de ambtenaar van een functie buiten de gemeente.
In artikel 10d:17 van het Car-Uwo is bepaald dat vanaf de start van de uitvoering van het Van werk naar werk-contract de nakoming van de wederzijds gemaakte afspraken wordt gevolgd. Iedere drie maanden wordt de voortgang in het traject geëvalueerd. Hiervan wordt een verslag opgemaakt.
In artikel 10d:20, eerste lid van het Car-Uwo is bepaald dat indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 21 maanden sinds de start ervan niet met een positief resultaat is afgesloten of om een andere reden is beëindigd, een gecertificeerd loopbaanadviseur binnen een maand een advies uitbrengt aan het college over het vervolgtraject. Hierbij worden in ieder geval de evaluatieverslagen als bedoeld in artikel 10d:17 in acht genomen. De ambtenaar ontvangt een afschrift van het advies. In het tweede lid is bepaald dat het advies bedoeld in het eerste lid ingaat op de vraag of voortzetting van het Van werk naar werk-traject zinvol is, gelet op de vooruitzichten op korte termijn en de mate waarin voortzetting de kans op een passende of geschikte functie binnen afzienbare termijn vergroot.
In artikel 10d:21, eerste lid, van het Car-Uwo is bepaald dat na ontvangst van het advies van de loopbaanadviseur het college beslist over het vervolg van het Van werk naar werk-traject, en de ambtenaar in kennis stelt van deze beslissing. In het tweede lid is bepaald dat indien het Van werk naar werk-traject na verloop van 24 maanden niet wordt voortgezet de ambtenaar ontslag wordt verleend op grond van artikel 8:3.
In Artikel 10d:23, eerste lid, van het Car-Uwo is bepaald dat indien één van beide partijen van mening is dat de andere partij zich niet houdt aan de afspraken zoals vastgelegd in het Van werk naar werk-contract, deze partij dit aan de andere partij in een gesprek kenbaar maakt. Dit gesprek is erop gericht gezamenlijk afspraken te maken over verbetering.
In artikel 10d:23, tweede lid van het Car-Uwo is bepaald dat indien één van beide partijen na het gesprek zoals bedoeld in het eerste lid in gebreke is gebleven ten aanzien van de in het Van werk naar werk-contract vastgelegde afspraken de andere partij kan eisen dat dit gevolgen heeft voor de voortzetting van het contract. In het derde lid is bepaald dat ingeval de ambtenaar van het in het tweede lid bedoelde recht gebruik maakt, hij kan eisen dat het Van werk naar werk-traject wordt verlengd. Deze verlenging bedraagt een redelijke termijn, waarbij de periode die door de niet-nakoming verloren is gegaan als richtlijn kan dienen. Gedurende de periode van verlenging herstelt het college zoveel als mogelijk de gebreken die bij de uitvoering van het Van werk naar werk-contract zijn ontstaan.
In artikel 10d:23, vijfde lid, van het Car-Uwo is bepaald dat indien over de nakoming van de afspraken in het Van werk naar werk-contract of de mogelijkheden zoals vastgelegd in dit artikel een geschil ontstaat, partijen dit geschil kunnen voorleggen aan de paritaire commissie.
4. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres desgevraagd bevestigd dat het beroep niet ten doel de heeft ongedaanmaking van het ontslag te bewerkstelligen maar ten doel heeft de rechtbank te doen oordelen dat het college eiseres niet heeft mogen ontslaan zonder haar een ontslagvergoeding toe te kennen.
Uit de stukken blijkt dat er sprake is van een reorganisatie-ontslag. Ter zitting is door eiseres erkend dat er sprake was van boventalligheid en dat die vaststelling in dit geschil niet meer in discussie kan zijn. Voor zover eiseres met haar opmerkingen over de door haar gestelde verstoorde arbeidsrelatie bedoeld heeft te stellen dat de ontslaggrond niet juist is, volgt de rechtbank haar daarin niet. Eiseres heeft tegen het besluit van 24 september 2013 waarin aan haar wordt meegedeeld dat zij per 1 oktober 2013 boventallig is, geen bezwaar gemaakt. Daarmee is dit besluit rechtens onaantastbaar geworden. Voorts is het in geschil zijnde besluit gegrond op artikel 8.3, eerste lid van de CAR-UWO. De rechtbank zal bij de verdere beoordeling dan ook uitgaan van een reorganisatie-ontslag.
5. Anders dan eiseres, is de rechtbank van oordeel dat het college voldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht. Zo zijn er re-integratietrajecten aangeboden en heeft het college navraag gedaan naar een werkervaringsplek/stage binnen de gemeente Goirle. Verder heeft het college een loopbaanbureau ingeschakeld, is eiseres een dag in de week vrijgesteld voor sollicitatie en loopbaanactiviteiten en heeft zij toestemming gekregen om tijdens werktijd vrijwilligerswerk te verrichten bij [naam bedrijf]. Ter zitting is gebleken dat het college eiseres ook op haar privé-mailadres op de hoogte bracht als er (interne) vacatures waren geplaatst op intranet. Dat het college daarbij zelf geen voorselectie heeft gemaakt van voor eiseres geschikte vacatures maakt niet dat met recht gesteld kan worden dat eiseres niet is gewezen op voor haar geschikte functies. Ingevolge het VWNW-traject zijn geschikte functies immers ook die functies die niet vallen onder het begrip ‘passend’, maar die de medewerker bereid is te vervullen. Zou het college een voorselectie hebben gemaakt dan valt niet uit te sluiten dat vacatures die eiseres zou willen verrichten, niet aan haar zouden zijn toegestuurd.
Met betrekking tot de opmerkingen van eiseres over de (on)geschiktheid van [loopbaanbureau] als loopbaanbureau merkt de rechtbank op dat eiseres zelf voor dit bureau heeft gekozen. Voor zover zij, zoals ze ter zitting heeft gesteld, slechts de keuze zou hebben gehad uit twee bureaus doet dit niet af aan het feit dat het haar eigen keuze is. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat eiseres bij het eerste evaluatiegesprek op 5 juni 2014 nog positief was over [loopbaanbureau]. Dat later is gebleken dat [loopbaanbureau] geen aanbod van voor eiseres geschikte banen had , maakt niet dat dit bureau als ongeschikt moet worden gekwalificeerd. Niet uitgesloten is dat ook andere bureaus, gelet op de krappe arbeidsmarkt, geen aanbod van banen zouden hebben gehad. Overigens stond het eiseres vrij om bij andere bureaus vacatures op te halen. Niet gebleken is dat eiseres dat heeft gedaan.
Aan eiseres moet worden toegegeven dat het, gelet op haar voorrangspositie, in de rede had gelegen dat zij steeds zou zijn uitgenodigd voor een sollicitatiegesprek naar aanleiding van de door haar verrichte interne sollicitaties. Het enkele gegeven dat dit niet is gebeurd, betekent echter niet dat de werkgever niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting. Hierbij heeft de rechtbank tevens betrokken dat eiseres geen bezwaar heeft aangetekend tegen de afwijzingen van haar sollicitaties, zodat het er voor gehouden moet worden dat de functies waarop zij heeft gesolliciteerd voor haar niet geschikt waren.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat het college niet te kort is geschoten in haar inspanningsverplichting. Dat deze inspanningen niet hebben geleid tot een geslaagde plaatsing op een andere functie maakt dat niet anders. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat het in de rede had gelegen dat eiseres, als zij meende dat het college zich niet aan zijn verplichtingen hield, gebruik zou hebben gemaakt van de mogelijkheden die artikel 10d:23 van het Car-uwo biedt.
6. De rechtbank stelt vast dat het college voldaan heeft aan de voorwaarden genoemd in artikel 10d:20, eerste lid en 10d:21, eerste lid, van het Car-Uwo. Nu het college, zoals eerder al overwogen, voldoende inspanningen heeft verricht, heeft het college in redelijkheid kunnen besluiten het VWNW-traject niet te verlengen. In overeenstemming met artikel 10d:21, tweede lid, heeft het college vervolgens ontslag verleend aan eiseres.
In hoofdstuk 10d:21, paragrafen 6 en 7 is bepaald op welke uitkeringen eiseres recht heeft in verband met haar ontslag. De rechtbank is van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om eiseres aanvullend op deze uitkeringen nog een schadevergoeding toe te kennen. Het beroep van eiseres op de zogenoemde ontslagvergoeding van de Centrale Raad van Beroep (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2016:1549) slaagt niet, alleen al omdat geen sprake is van een ontslag op grond van artikel 8:8 van het Car-Uwo.
7. Het verzoek van eiseres om nadeelcompensatie is voor het eerst in de beroepsprocedure naar voren gebracht. Eiseres heeft ter zitting weliswaar gesteld dat hierom al tijdens de hoorzitting is verzocht, maar daarvan blijkt niet uit het verslag van de hoorzitting. Het moet er dan ook voor gehouden worden dat pas tijdens de beroepsprocedure een beroep is gedaan op nadeelcompensatie. Op dit verzoek heeft het college niet beslist in het bestreden besluit, zodat het beroep van eiseres op nadeelcompensatie buiten de omvang van het geding valt. Ter voorlichting van partijen merkt de rechtbank op dat een beroep op nadeelcompensatie alleen kan slagen als er een wettelijke grondslag bestaat voor het geven van een nadeelcompensatie. Zoals ter zitting besproken is titel 4.5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) nog niet in werking getreden.
8. Met betrekking tot het verzoek om schadevergoeding inzake de gestelde schending van de geheimhoudingsplicht overeengekomen tijdens de mediation merkt de rechtbank het volgende op. In titel 8:4 van de Awb is de (bestuursrechtelijke) schadevergoeding geregeld. In artikel 8:88, eerste lid, van de Awb is bepaald in welke gevallen de bestuursrechter bevoegd is te beslissen op een verzoek tot schadevergoeding. Het moet dan gaan om gestelde schade die het gevolg is van een onrechtmatig besluit, een andere onrechtmatige handeling ter voorbereiding van een onrechtmatig besluit, het niet tijdig nemen van een besluit of een andere onrechtmatige handeling van een bestuursorgaan. De gestelde schending van de geheimhoudingsplicht valt hier niet onder. Dit betekent dat de bestuursrechter niet bevoegd is een oordeel te geven over het schadeverzoek. Eiseres zal zich desgewenst tot de civiele rechter kunnen wenden.
9. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders, voorzitter, en mr. D. van Kralingen en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 14 februari 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.