ECLI:NL:RBZWB:2017:7805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 november 2017
Publicatiedatum
30 november 2017
Zaaknummer
BRE 17_3841
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake maatwerkvoorziening Wmo 2015

Op 22 november 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 maart 2017, waarin haar aanspraken op een maatwerkvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) werden behandeld. Eiseres ontving eerder een maatwerkvoorziening, maar had meer hulp nodig en stelde dat het college haar aanvraag onterecht had afgewezen. Tijdens de zitting op 10 oktober 2017 heeft eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde, haar standpunt toegelicht. Het college werd vertegenwoordigd door mr. E.J.M. Raaijmakers.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het bestreden besluit gebrekkig was, omdat het ondersteuningsplan niet was opgenomen. Dit was noodzakelijk om te bepalen in welke omvang en frequentie de zorg aan eiseres moest worden verleend. De rechtbank concludeerde dat het college niet had voldaan aan de verplichtingen uit de Wmo 2015, omdat er geen objectief onderzoek was gedaan naar de zorgbehoefte van eiseres. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij ook de proceskosten van eiseres vergoed moeten worden. Tevens is een voorlopige voorziening getroffen, waarbij het college 4 uur zorg per week moet leveren tot het nieuwe besluit is genomen.

De rechtbank heeft de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 990,-- en het griffierecht van € 46,-- aan haar vergoed. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 17/3841 WMO15

uitspraak van 22 november 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiseres,

gemachtigde: A. van ’t Laar,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Goirle verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 maart 2017 (bestreden besluit) van het college inzake haar aanspraken op een maatwerkvoorziening ingevolge de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 oktober 2017. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [gemachtigde] . Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.J.M. Raaijmakers.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving een maatwerkvoorziening op grond van de Wmo. Op 21 juni 2016 heeft zij bij het college gemeld dat zij meer hulp nodig heeft.
Bij besluit van 9 september 2016 (primair besluit) is aan eiseres meegedeeld dat haar aanvraag wordt afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten/omstandigheden.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
Bij besluit van 24 januari 2017 is het bezwaar van eiseres gegrond verklaard. Het bestreden besluit is herroepen.
Op 7 maart 2017 heeft T-zorg een ondersteuningsplan opgesteld.
Bij besluit van 24 maart 2017 is aan eiseres meegedeeld dat de maatwerkvoorziening gewijzigd wordt voortgezet. De volgende taken worden overgenomen: licht huishoudelijk werk, zwaar huishoudelijk werk (inclusief bed verschonen) en de wasverzorging.
2. Eiseres heeft in beroep, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat indiceren op resultaat niet aanvaardbaar is. Er is geen objectief onderzoek geweest. Eiseres is van mening dat het benoemen van taakgebieden onvoldoende is. Het ondersteuningsplan maakt geen onderdeel uit van het bestreden besluit, zodat niet voldoende is aangegeven waar eiseres recht op heeft.
Eiseres kreeg eerder 3,25 uur, ondanks het gegeven dat de zelfredzaamheid van eiseres is veranderd, krijgt ze nu feitelijk nog maar 3 uur per week zorg.
Eiseres heeft overname nodig van licht en zwaar huishoudelijk werk en de wasverzorging. Gelet op de normering in de rechtspraak is dan 5,5 uur zorg per week nodig.
3. Ingevolge de Wmo 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor het ondersteunen van de zelfredzaamheid en participatie van mensen met een beperking, chronische psychische of psychosociale problemen. Deze ondersteuning moet er op zijn gericht dat mensen zo lang mogelijk in de eigen leefomgeving kunnen blijven.
Op grond van artikel 2.3.1 van de Wmo 2015 draagt het college er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Gelet op artikel 2.3.5, derde lid, van de Wmo 2015 kan de maatwerkvoorziening alleen als compensatie voor de door eiser ondervonden beperkingen gelden wanneer deze een passende bijdrage levert aan diens zelfredzaamheid.
In artikel 4.1, eerste lid, onder a, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning gemeente Goirle 2015 zijn de te bereiken resultaten van ondersteuning bij zelfstandig wonen, maatschappelijke participatie en kortdurend verblijf in een instelling opgenomen. Deze resultaten zijn het voeren van een gestructureerd huishouden, waaronder begrepen: het schoon houden van de woonkamer, slaapvertrekken, keuken, sanitaire ruimten, en doorgangsruimten daartussen volgens algemeen aanvaarde normen van schoon, het beschikken over goederen voor primaire levensbehoeften, het beschikken over schone, draagbare en doelmatige kleding en huishoudtextiel, het thuis kunnen zorgen voor kinderen die tot het gezin behoren, het bijhouden van de thuisadministratie.
In artikel 6.2 zijn de uitgangspunten bij het bepalen van het resultaat opgenomen. Onder andere is bepaald dat de woonkamer, slaapvertrek, sanitaire ruimten, keuken en gang structureel schoongemaakt moeten worden. Overige ruimten of niet in gebruik zijnde ruimten hoeven niet structureels schoongemaakt te worden. Daarbij is het type en grootte van de woning niet van invloed op de maatwerkvoorziening en wordt uitgegaan van sociale woningbouw.
4.1
De rechtbank stelt vast dat met het besluit van 24 januari 2017 geen volledige heroverweging heeft plaatsgevonden. Dit is pas gebeurd bij het besluit van 24 maart 2017. Het besluit van 24 januari 2017 en 24 maart 2017 moeten daarom gezamenlijk gezien worden als een (volledige) beslissing op het bezwaar.
4.2
De rechtbank ziet zich eerst voor de vraag gesteld of het ondersteuningsplan onderdeel had dienen uit te maken van het bestreden besluit. Ter zitting heeft de gemachtigde van het college de werkwijze van het college toegelicht. De rechtbank leidt hieruit af dat overeenkomstig de werkwijze zoals beschreven onder 5.1 in de beleidsregels “Maatwerkvoorziening Resultaatgebied Huisvesting 2016” (de Beleidsregel) het ondersteuningsplan onderdeel dient uit te maken van de beschikking. Het besluit is in die zin gebrekkig. De beroepsgrond slaagt.
5. Voorts is in geschil of het college met het bestreden besluit een maatwerkvoorziening heeft gegeven waarmee eiseres voldoende wordt gecompenseerd.
Op grond van vaste jurisprudentie van de Centrale raad van Beroep (ECLI:NL:CRVB:2016:1402) is het college bevoegd om ter invulling van het begrip schoon en leefbaar huis beleidsregels vast te stellen. Deze regels mogen echter niet willekeurig zijn en dienen, gelet op de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb, op objectieve criteria, steunend op deugdelijk onderzoek te berusten. Ook het onder de Wmo 2015 te voeren beleid dient op objectief, door onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derden te verrichten onderzoek te berusten. Als de in de beleidsregels genoemde maatstaven voor een schoon en leefbaar huis niet op zodanig onderzoek berusten, bestaat geen inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden verantwoord is, welke concrete activiteiten daarvoor verricht moeten worden, hoeveel tijd daarvoor nodig is en met welke frequentie deze activiteiten verricht moeten worden om te kunnen spreken van een schone en leefbare woning. Hetzelfde geldt voor prestaties die gericht zijn op het kunnen beschikken over schone en draagbare kleding.
Ter zitting is door het college bevestigd dat de invulling van de in de Verordening en de in de Beleidsregels genoemde maatstaven voor een schoon en leefbaar huis en schone en draagbare kleding niet op een onafhankelijke, geen belang bij de uitkomst hebbende, derde te verrichten onderzoek berust. Ook de (maximale) frequenties die in het ondersteuningsplan staan vermeld, berusten niet op een dergelijk onderzoek.
Het bestreden besluit geeft een opsomming van de taken die moeten worden overgenomen. Er is niet concreet aangegeven in welke omvang en frequentie deze taken worden overgenomen, zodat op grond van het bestreden besluit niet duidelijk is op hoeveel hulp eiseres recht heeft. In het ondersteuningsplan is een nadere invulling gegeven aan de over te nemen te taken. Nog los van het gegeven dat in het ondersteuningsplan maximale frequenties zijn vermeld, en daarmee dus niet duidelijk is hoe vaak daadwerkelijk de genoemde taken worden overgenomen, is de omvang in tijdsduur niet vermeld.
De rechtbank overweegt dat gelet op de zojuist geconstateerde omissies het college niet had kunnen volstaan met de stelling dat het mogelijk is om ook zonder normuren te indiceren doordat de zorgaanbieder alle activiteiten moet uitvoeren die nodig zijn om het resultaat te bereiken. Door het ontbreken van genoemd onderzoek bestaat geen inzicht in de vraag welk niveau van schoon voor een huishouden voor eiseres verantwoord is. De bepaling in de Beleidsregel dat een schoon en leefbaar huis niet betekent dat alle vertrekken wekelijks schoongemaakt hoeven te worden waarbij verwezen wordt naar een algemeen aanvaard basisniveau van schoonhouden, levert niet het gewenste inzicht op.
De rechtbank concludeert dat omdat de Verordening, Beleidsregels en het bestreden besluit geen inzicht verschaffen op welke concrete wijze invulling wordt gegeven aan het bereiken van de resultaten van een schoon en leefbaar huis en het kunnen beschikken over schone en draagbare kleiding en hoe met de te behalen resultaten een als compensatie te kwalificeren resultaat van de huishoudelijke verzorging kan worden verkregen het beroep gegrond is en het bestreden besluit geen stand kan houden.
6. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat er nog nader onderzoek nodig is om de omvang van de benodigde zorg vast te stellen.
Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat naar het zich laat aanzien geen doelmatige en efficiënte afdoeningswijze zou inhouden. Namens het college is ter zitting immers gesteld dat het niet bespreekbaar is om in uren te indiceren.
Het college zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. In dat besluit zal het college ook aandacht moeten besteden aan het verzoek van eiseres om vergoeding van de proceskosten in bezwaar.
7. Gelet op het belang dat eiseres heeft bij een schoon huis, de omstandigheid dat zij eerder 3,25 uur hulp ontving, zij onbetwist ter zitting heeft gesteld nu feitelijk slechts 3 uur zorg per week te krijgen en bij het bestreden besluit is vastgesteld dat de gezondheidssituatie van eiseres achteruit is gegaan, ziet de rechtbank aanleiding om ambtshalve op grond van artikel 8:72, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht een voorlopige voorziening te treffen. Door de achteruitgang in gezondheidssituatie heeft het college aanleiding gezien te bepalen dat ook de was overgenomen moet worden. Ter zitting heeft eiseres gesteld dat 4 uur hulp in de week ideaal zal zijn. De rechtbank ziet aanleiding om bij het treffen van de voorlopige voorziening daarbij aan te sluiten, met name nu het niet onaannemelijk is dat het overnemen van de was tot extra zorg van 1 uur zou leiden. Het primaire besluit zal worden geschorst tot zes weken na afgifte van het nieuwe besluit op bezwaar en het college zal er voor moeten zorgen dat aan eiseres in afwachting van het nieuwe besluit 4 uur zorg wordt verleend.
Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • treft een voorlopige voorziening inhoudende dat het primaire besluit wordt geschorst tot zes weken na het nemen van het nieuwe besluit op bezwaar en het college 4 uur zorg per week moet leveren;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 46,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 990,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Herczog, rechter, in aanwezigheid van mr. A.J.M. van Hees, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 november 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.