ECLI:NL:RBZWB:2017:713

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2017
Publicatiedatum
9 februari 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 545
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking inzake administratie- en bewaarplicht van belanghebbenden in vennootschapsbelasting en omzetbelasting

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen twee belanghebbenden en de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had informatiebeschikkingen genomen op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht voor de jaren 2010 tot en met 2013. De belanghebbenden, die een fiscale eenheid vormen voor de vennootschapsbelasting, hebben beroep ingesteld tegen deze informatiebeschikkingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de administraties van de belanghebbenden niet voldoen aan de eisen van inzichtelijkheid en controleerbaarheid, wat heeft geleid tot de conclusie dat de informatiebeschikkingen terecht zijn genomen. De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard en geen nieuwe termijn gesteld voor het voldoen aan de verplichtingen uit de informatiebeschikkingen, aangezien de belanghebbenden hebben aangegeven dat dit niet nodig is. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/545 en BRE 16/546
uitspraak van 24 januari 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende 1] (hierna ook: [belanghebbende 1] ) en [belanghebbende 2] (hierna ook: [belanghebbende 2] ), gevestigd te [vestigingsplaats] ,
belanghebbenden,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft ten aanzien van belanghebbenden met dagtekening 30 maart
2015 in één geschrift vervatte informatiebeschikkingen als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) genomen ten aanzien van de heffing van vennootschapsbelasting, omzetbelasting, loonheffing en premies werknemersverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2013.
1.2.
De inspecteur heeft de informatiebeschikkingen bij zijn in één geschrift vervatte
uitspraken op bezwaar van 24 december 2015 gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbenden hebben daartegen bij brief van 15 januari 2016, ontvangen bij de
rechtbank op 25 januari 2016, beroep ingesteld. Aanvankelijk zijn aan de beroepen vier zaaknummers toegekend (BRE 16/543 tot en met BRE 16/546). Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbenden eenmaal griffierecht geheven van € 334 in de zaak met nummer BRE 16/543. Omdat sprake is van slechts twee zaken, zijn later administratief de zaaknummers BRE 16/543 en BRE 16/544 ingetrokken. Uiteindelijk resteren de beroepen met de zaaknummers BRE 16/545 ( [belanghebbende 1] ) en BRE 16/546 ( [belanghebbende 2] ). Voormeld griffierecht wordt geacht te zijn geheven voor deze beroepen.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft haar beroepen bij brief van 21 november 2016, bij de rechtbank ontvangen op 25 november 2016, nader gemotiveerd.
1.6.
De inspecteur heeft vóór de zitting, bij brief ontvangen bij de rechtbank op
8 december 2015, nadere stukken als bedoeld in artikel 8:58 van de Awb ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 december 2016 te Breda. Van
het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt, waarin ook de verschenen personen zijn vermeld. Een afschrift van het proces-verbaal wordt tegelijk met het afschrift van de uitspraak aan partijen verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
[belanghebbende 2] houdt alle aandelen in [belanghebbende 1] . [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] vormen sinds 26 april 2002 een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting (hierna: de fiscale eenheid). Er is geen fiscale eenheid tussen belanghebbenden voor de omzetbelasting. [persoon] is enig aandeelhouder en bestuurder van [belanghebbende 2] .
2.2.
[belanghebbende 2] houdt zich bezig met de exploitatie van een fotostudio, cateringbedrijf en kookstudio, alsmede de verhuur van fotostudio’s met toebehoren, de verhuur van vergader- en lesruimten en de handel in alcoholische dranken. De bedrijfsactiviteiten van [belanghebbende 1] bestaan uit de organisatie en verzorging van congressen, beurzen, evenementen en exposities. De hoofdactiviteit van [belanghebbende 1] is de organisatie van een jaarlijks tiendaags tuinevenement (hierna: het evenement). Binnen het evenement worden onder meer de volgende processen onderscheiden:
 het verhuren van standplaatsen aan standhouders;
 het verhuren van materialen, zoals stands, tenten, rijplaten en aankleding voor het evenement;
 de verkoop van entreebewijzen, zowel digitaal in de voorverkoop als aan de kassa;
 de verkoop van parkeerkaarten op het evenemententerrein en het tegen betaling gelegenheid geven tot het stallen van fietsen;
 de verkoop van dranken en voedsel tijdens het evenement;
 het inkopen van cateringproducten en materialen van de drukker.
2.3.
Op 3 april 2014 is bij [belanghebbende 1] een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften omzetbelasting en loonheffing over de jaren 2010 tot en met 2013. Bij brief van 26 augustus 2014 is de reikwijdte van het onderzoek uitgebreid naar onder meer de vennootschapsbelasting ten aanzien van de fiscale eenheid voor de voornoemde jaren. Het boekenonderzoek is nog niet afgerond en er is nog geen (concept)rapport van dat onderzoek opgesteld.
2.4.
Met dagtekening 30 maart 2015 heeft de inspecteur ten aanzien van belanghebbenden in één geschrift vervatte informatiebeschikkingen vastgesteld wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Deze informatiebeschikkingen hebben betrekking op:
 ( (navorderings)aanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2010 tot en met 2013 ten name van [belanghebbende 2] (de fiscale eenheid);
 ( naheffingsaanslagen omzetbelasting, loonheffing en premies werknemersverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2013 ten name van [belanghebbende 1] ;
 ( naheffingsaanslagen omzetbelasting, loonheffing en premies werknemersverzekeringen over de jaren 2010 tot en met 2013 ten name van [belanghebbende 2] .
In het geschrift is vermeld dat het niet-voldoen aan de administratie- en bewaarplicht is gegrond op een zestigtal constateringen.
2.5.
De inspecteur heeft bij zijn in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar de informatiebeschikkingen gehandhaafd, zij het dat daarbij is vermeld dat met betrekking tot een aantal van de zestigtal constateringen de informatiebeschikking op die punten wordt ingetrokken.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de informatiebeschikkingen terecht zijn genomen. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.2.
Belanghebbenden concluderen tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de informatiebeschikkingen. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.0.
In het geschrift met de uitspraken op bezwaar is vermeld dat de informatiebeschikkingen zijn afgegeven omdat niet is voldaan aan de informatieverplichting van artikel 47 en de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR. De informatiebeschikkingen vermelden evenwel alleen het niet-voldoen aan verplichtingen op grond van artikel 52 van de AWR. Nu bij uitspraak op bezwaar een informatiebeschikking niet kan worden uitgebreid naar een andere grond, gaat de rechtbank ervan uit dat de vermelding van artikel 47 van de AWR op een misverstand berust.
Inhoudelijk
4.1.
Belanghebbenden zijn elk afzonderlijk administratieplichtig in de zin van artikel 52 van de AWR. Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52, de inspecteur dit vast kan stellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking).
4.2.
Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 52, zesde lid, van de AWR dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.
4.3.
In dat kader is het van belang vast te stellen of belanghebbenden hebben voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR. De rechtbank stelt daarbij voorop dat sprake is van twee informatiebeschikkingen, voor elke belanghebbende één. Omdat de informatiebeschikkingen zien op verschillende jaren en verschillende belastingmiddelen, moet voor elk belastingmiddel en bovendien zo nodig – in elk geval voor de vennootschapsbelasting – voor elk jaar worden beoordeeld of terecht een informatiebeschikking is genomen. Anders dan waarvan partijen (mogelijk) uitgaan, vindt daarbij geen toets plaats per – zie 2.4 en 2.5 – constatering die ten grondslag is gelegd aan de informatiebeschikking. Het gaat om het totaalbeeld.
4.4.1.
De eisen die aan een administratie worden gesteld zijn onder meer afhankelijk van de aard, omvang en complexiteit van de onderneming. Belanghebbenden hebben in dit verband verklaard dat de jaaromzet van [belanghebbende 1] ongeveer € 350.000 bedraagt, dat de jaaromzet van [belanghebbende 2] tussen de € 500.000 en € 600.000 ligt, dat [belanghebbende 1] één medewerkster in vaste dienst heeft, dat [belanghebbende 2] negen medewerk(st)ers in vaste dienst heeft, dat tijdens een evenement tussen de 10 à 15 mensen voor [belanghebbende 1] werken en 25 à 30 mensen voor [belanghebbende 2] en dat het evenement jaarlijks 15.000 à 20.000 betalende bezoekers heeft. Anders dan belanghebbenden mogelijk menen, mogen aan de administraties van ondernemingen met een dergelijke omvang de nodige eisen worden gesteld op het gebied van inzichtelijkheid en controleerbaarheid.
4.4.2.
De wijze van exploitatie van beide ondernemingen – kort gezegd, gericht op de organisatie van een jaarlijks evenement en de exploitatie van een fotostudio, cateringbedrijf en kookstudio in de ruimste zin van het woord (zie 2.2) – brengen daarbij mee dat belanghebbenden te maken hebben met relatief veel contante inkomsten en uitgaven en met verschillende omzetbelastingregimes. Daarbij verdient opmerking dat belanghebbenden weliswaar hebben aangevoerd dat [belanghebbende 2] geen kasmutaties heeft, maar dat anderzijds is verklaard dat het cateringinkomen bij het evenement – dat deels contant wordt ontvangen via verkoop van munten – (grotendeels) ten goede komt aan [belanghebbende 2] .
4.4.3.
Gelet op hetgeen in 4.4.2 is vermeld moet in de administraties ten minste inzichtelijk en controleerbaar zijn welke bedragen voor de verschillende activiteiten worden ontvangen, op welk moment de ontvangen bedragen tot de omzet gerekend moeten worden, welke kosten daaraan toegerekend moeten worden en op welk deel van de omzet het lage of het hoge omzetbelastingtarief (of een vrijstelling van omzetbelasting) van toepassing is. Gezien het aantal medewerkers c.q. tijdelijke krachten en vrijwilligers waarmee belanghebbenden werken, moet in de administraties eveneens inzichtelijk en controleerbaar zijn hoeveel uren de medewerkers en de tijdelijke krachten hebben gewerkt en voor hoeveel uren zij worden verloond.
4.4.4.
Belanghebbenden hebben verklaard dat [belanghebbende 1] in de onderhavige jaren de mogelijkheden van de kasregisters beperkt heeft benut (waarbij geen Z-afslag van het kassasysteem werd gemaakt, het geheugen van de kasregisters ’s nachts werd gewist, de kasregisters door vochtproblemen tijdens het evenement gebrekkig functioneerden en de stroom tijdens de evenementen regelmatig uitviel), dat [belanghebbende 1] in de onderhavige jaren geen complete administratie bijhield van de consumptiemunten en de entreekaarten, dat zij de controlestroken van de entreekaarten niet bewaarde en dat zij de contante omzet van de toiletten niet per dag inzichtelijk maakte.
Belanghebbenden hebben ter zitting bevestigd dat de door hen gehanteerde methodiek voor splitsing van de omzet naar het hoge en het lage omzetbelastingtarief in de onderhavige jaren tot fouten heeft geleid. Over de personeelsadministratie hebben belanghebbenden ter zitting verklaard dat zij tijdens het evenement werken met veel tijdelijke krachten en vrijwilligers, dat zij van de tijdelijke krachten geen ondertekende werkbriefjes of andere documentatie hebben bewaard waarop de gewerkte uren zijn verantwoord en dat zij van de vrijwilligers geen urenadministratie hebben gevoerd. Tot slot hebben belanghebbenden ter zitting bevestigd dat hun administraties in de onderhavige jaren niet volledig gescheiden waren, maar dat zij daaraan naar aanleiding van de controle inmiddels de nodige aanpassingen hebben gedaan.
4.4.5.
Gelet op het voorgaande concludeert de rechtbank dat belanghebbenden over de onderhavige jaren niet over een deugdelijke kas- en personeelsadministratie beschikten, nu de administraties niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen van inzichtelijkheid en controleerbaarheid. Ten aanzien van [belanghebbende 2] heeft de inspecteur, onvoldoende weersproken, gesteld dat hij over onvoldoende gegevens beschikt over het verbruik van goederen in het horecagedeelte, bij evenementen, feesten en partijen en dat hij niet over gegevens beschikt over tapverlies, breuk, bederf, representatie en (eventueel) gebruik door personeelsleden. Bij ondernemingen als die van belanghebbenden waarin een belangrijk deel van de geldstromen via de kas verloopt, is een (controleerbare) kasadministratie voorts een essentieel onderdeel van de te voeren administratie. Aan de hand van een volledig en sluitend kasboek met onderliggende bescheiden kan immers worden vastgesteld en gecontroleerd wanneer en hoeveel omzet met de verschillende activiteiten is behaald, welke kosten daaraan toerekenbaar zijn, welk omzetbelastingtarief (of welke vrijstelling van omzetbelasting) van toepassing is en wat de winstmarges zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur dan ook aannemelijk gemaakt dat elk van beide belanghebbenden niet heeft voldaan aan de administratie- en bewaarplicht van artikel 52 van de AWR. Dit geldt ter zake van alle belastingmiddelen in de betrokken jaren. Daarbij is in aanmerking genomen dat, mede gelet op hetgeen ter zitting over en weer is aangevoerd, onduidelijk is, juist mede door een gebrek in scheiding tussen de administraties van [belanghebbende 2] en [belanghebbende 1] , welke van de twee belanghebbenden nu direct de cateringactiviteiten op het evenement verrichtte, althans hoe de onderlinge verhouding geregeld is. De gebreken in de kas- en personeelsadministratie met betrekking tot die cateringactiviteiten, welke gebreken ook van belang zijn voor de omzetbelasting en de loonheffingen, gaan daarmee potentieel beide belanghebbenden aan.
4.5.
[persoon] heeft ter zitting verklaard dat de administraties van belanghebbenden voor hem zelf wel inzichtelijk en controleerbaar zijn. Voor zover hij hiermee bedoeld heeft te stellen dat de informatiebeschikkingen daarmee ten onrechte zijn vastgesteld, faalt dit betoog. Gelet op artikel 52, zesde lid, van de AWR is het doel van de administratie- en bewaarplicht immers niet dat de administratie voor belanghebbenden zelf controleerbaar is, maar dat controle door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is (zie 4.2). Zoals in 4.4 uiteengezet voldoen de administraties van belanghebbenden niet aan deze eis van controleerbaarheid.
4.6.
Gelet op het voorgaande heeft de inspecteur de informatiebeschikkingen terecht genomen en dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard. Op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR stelt de rechtbank bij een ongegrondverklaring van het beroep een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven. Belanghebbenden hebben ter zitting desgevraagd verklaard dat hen geen nieuwe termijn behoeft te worden gesteld. De rechtbank zal zich daarbij aansluiten en geen nieuwe termijn geven.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 24 januari 2017 door mr. drs. M.J.C. Pieterse, voorzitter,
mr. drs. M.H. van Schaik en mr. M.R.T. Pauwels, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
Wegens verhindering van de voorzitter is de uitspraak ondertekend door mr. drs. M.H. van Schaik.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.