ECLI:NL:RBZWB:2017:6843
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Beëindiging privégebruik dienstauto politie en de gevolgen voor eigendomsrechten
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 oktober 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een politiefunctionaris en de korpschef van politie over de beëindiging van het privégebruik van een dienstauto. De eiser, die sinds oktober 2002 over een dienstauto beschikte, had beroep ingesteld tegen het besluit van de korpschef van 21 december 2015, waarin werd besloten het privégebruik van de dienstauto te beëindigen. De rechtbank heeft vastgesteld dat het onderzoek ter zitting op 7 september 2016 heeft plaatsgevonden, waarbij de eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en de korpschef werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde en mr. K.M. de Vries.
De rechtbank heeft de relevante feiten en omstandigheden in overweging genomen, waaronder eerdere beslissingen van de korpschef en uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB). De CRvB had op 15 juni 2017 geoordeeld dat het beëindigen van het privégebruik van de dienstauto niet kennelijk onredelijk was, en dat de korpschef bevoegd was om het beleid te wijzigen. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die onder andere verwees naar een eerdere beslissing van de korpschef en de gevolgen van het beëindigen van het privégebruik, niet gevolgd.
De rechtbank concludeerde dat de korpschef gerechtvaardigd was in zijn beslissing en dat er een redelijke proportionaliteitsrelatie bestond tussen de gekozen middelen en het doel van de maatregel. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, en oordeelde dat de eiser geen bijzondere omstandigheden had aangevoerd die tot een andere uitkomst zouden moeten leiden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.