Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2017, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit handhavingsverzoek betrof het gebruik van een agrarische bedrijfswoning aan de [locatie1] als burgerwoning, wat volgens eiseres een belemmering vormde voor het agrarisch gebruik van haar gronden.
Tijdens de zitting op 11 september 2017 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en het college gehoord. Eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat het gebruik van de woning haar agrarische belangen direct raakte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor belanghebbende zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat eiseres geen voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang had dat haar in voldoende mate onderscheidde van anderen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht had geconcludeerd dat eiseres geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek. Dit leidde tot de slotsom dat het verzoek niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb, waardoor het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, in aanwezigheid van griffier mr. J.E.C. Vriends, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.