ECLI:NL:RBZWB:2017:6839

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 oktober 2017
Publicatiedatum
26 oktober 2017
Zaaknummer
BRE 17_2608
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen handhavingsverzoek inzake gebruik agrarische bedrijfswoning als burgerwoning

Op 23 oktober 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. J.J.J. de Rooij, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eiseres had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2017, waarin haar bezwaar tegen de afwijzing van haar handhavingsverzoek niet-ontvankelijk werd verklaard. Dit handhavingsverzoek betrof het gebruik van een agrarische bedrijfswoning aan de [locatie1] als burgerwoning, wat volgens eiseres een belemmering vormde voor het agrarisch gebruik van haar gronden.

Tijdens de zitting op 11 september 2017 heeft de rechtbank de argumenten van eiseres en het college gehoord. Eiseres stelde dat zij als belanghebbende moest worden aangemerkt, omdat het gebruik van de woning haar agrarische belangen direct raakte. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat eiseres niet voldeed aan de criteria voor belanghebbende zoals vastgelegd in de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeerde dat eiseres geen voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang had dat haar in voldoende mate onderscheidde van anderen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college terecht had geconcludeerd dat eiseres geen belanghebbende was bij het handhavingsverzoek. Dit leidde tot de slotsom dat het verzoek niet kon worden aangemerkt als een aanvraag in de zin van de Awb, waardoor het bezwaar van eiseres terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waardoor het bestreden besluit in stand bleef. De uitspraak werd gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, in aanwezigheid van griffier mr. J.E.C. Vriends, en is openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE AWB 17/2608 GEMWT

uitspraak van 23 oktober 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ., te Made, eiseres,

gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 21 februari 2017 (bestreden besluit) van verweerder inzake de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar tegen het besluit tot afwijzing van haar verzoek om handhavend op te treden tegen het gebruik van de agrarische bedrijfswoning aan de [locatie1] als burgerwoning.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 11 september 2017.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S.A. Keij.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is eigenaar van de percelen, die zijn gelegen tegenover en naast het perceel aan de [locatie1] .
Bij brief van 5 augustus 2016 heeft eiseres bij het college een verzoek ingediend om handhavend op te treden tegen de bewoning en het gebruik van de agrarische bedrijfswoning aan de [locatie1] , omdat deze in strijd met de agrarische bestemming gebruikt zou worden voor reguliere woondoeleinden.
Bij brief van 31 augustus 2016 heeft het college het voornemen kenbaar gemaakt het handhavingsverzoek van eiseres af te wijzen, omdat volgens het college enerzijds geen sprake is van een overtreding en anderzijds het belang van eiseres bij haar handhavingsverzoek niet duidelijk is.
Bij brief van 7 september 2016 heeft eiseres een zienswijze tegen dit voornemen ingediend, aangevuld bij brieven van 13 en 15 september 2016.
Bij besluit van 4 oktober 2016 (primair besluit) heeft het college het handhavingsverzoek van eiseres afgewezen op de grond dat eiseres geen belanghebbende is bij dat verzoek, zodat het verzoek niet is aan te merken als een aanvraag in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en omdat er geen sprake is van strijd met het bestemmingsplan.
Bij bezwaarschrift van 11 november 2016, aangevuld op 6 december 2016, heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing.
Bij het bestreden besluit heeft het college eiseres niet-ontvankelijk verklaard in haar bezwaar op de grond dat eiseres geen belanghebbende is bij haar verzoek tot handhaving.
2. Eiseres voert in beroep aan dat het college in het bestreden besluit ten onrechte heeft geconcludeerd dat zij geen belanghebbende zou zijn bij het verzoek om handhaving. Eiseres stelt een rechtens relevant actueel belang te hebben bij het handhavingsverzoek, omdat het gebruik van de agrarische bedrijfswoning aan de [locatie1] als burgerwoning een belemmering vormt voor het gebruik van haar gronden, die agrarisch gebruikt worden of gebruikt zullen worden.
In haar beroepschrift heeft eiseres nog aangehaald dat zij haar gronden wenst te ontwikkelen tot landgoed. Ter zitting heeft eiseres verklaard dat het door haar gewenste gebruik als landgoed geen actueel belang is vanwege de afwijzing van het ontwikkelingsplan door de gemeenteraad. Het belang van eiseres bij het handhavingsverzoek is gelegen in het agrarisch gebruik van haar gronden.
3. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt de vraag voor of eiseres als belanghebbende kan worden beschouwd bij haar handhavingsverzoek.
4. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Awb wordt onder besluit verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling. Een rechtshandeling is een handeling gericht op rechtsgevolg.
In artikel 1:3, derde lid, van de Awb in bepaald dat onder een aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende om een besluit te nemen.
Ingevolge artikel 8:1, eerste lid, van de Awb kan een belanghebbende tegen een besluit beroep instellen bij de rechtbank. In artikel 7:1, eerste lid, van de Awb is neergelegd dat alvorens beroep kan worden ingesteld, eerst bezwaar moet worden gemaakt. Het bezwaar moet aldus gericht zijn tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
5. Volgens vaste jurisprudentie dient een natuurlijk persoon om als belanghebbende in de zin van de Awb te kunnen worden aangemerkt een voldoende objectief bepaalbaar, eigen, persoonlijk en actueel belang te hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het bestreden besluit. Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 17 mei 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1310.
6. De rechtbank is van oordeel dat eiseres niet rechtstreeks in een concreet en actueel belang wordt geraakt door het besluit van het college om niet handhavend optreden, indien al sprake zou zijn van een strijdig gebruik als burgerwoning.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt eiseres niet geschaad in haar bedrijfsvoering door een vermeend gebruik als burgerwoning. Eiseres heeft ter zitting weliswaar gesteld dat zij hinder ondervindt door distels, die vanuit de tuin aan de [locatie1] op met name het oostelijk perceel uitwaaien, maar deze hinder vloeit niet voort uit een vermeend strijdig gebruik als burgerwoning. Ook een agrarische bedrijfswoning kan een tuin hebben van waaruit distels waaien. Handhaving op de bestemming zou er niet toe leiden dat de tuin anders moet worden ingericht.
Verder heeft eiseres gesteld dat ten aanzien van een burgerwoning strengere normen gelden voor bescherming tegen milieuhinder, waardoor zij in haar bedrijfsvoering zou worden belemmerd. Voor de toepasselijke normen van milieubescherming is echter niet het feitelijk gebruik, maar de planologische bestemming bepalend. De bestemming van het perceel aan de [locatie1] is agrarisch-1, zodat de strengere normen voor een burgerwoning niet gelden ten aanzien van de agrarische bedrijfswoning.
De stelling van eiseres dat agrarisch gebruik en een burgerwoning conflicterende functies zijn, wat eerder zal leiden tot klachten over het agrarisch grondgebruik en juridische knelpunten, is niet een voldoende concreet en actueel belang. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de AbRS van 5 juni 2013, ECLI:NL:RVS:2013:CA2063.
7. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat het college zich terecht heeft op het standpunt heeft gesteld dat eiseres geen belanghebbende is bij het door haar gedane handhavingsverzoek. Dat brengt mee dat er geen sprake is geweest van een aanvraag in de zin van de Awb en het verzoek dus ook niet heeft geleid tot een appellabel besluit van het college. Het bezwaar van eiseres is daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard. Dit betekent dat het bestreden besluit in stand kan blijven.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.M. van Lanen, rechter, in aanwezigheid van mr. J.E.C. Vriends, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 oktober 2017.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.