ECLI:NL:RBZWB:2017:6531

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2017
Publicatiedatum
13 oktober 2017
Zaaknummer
BRE - 16 _ 3967
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Motorrijtuigenbelasting en detentie: gevolgen voor betaling en verzuimboete

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2017, gaat het om de naheffingsaanslagen motorrijtuigenbelasting die zijn opgelegd aan een gedetineerde belanghebbende. De rechtbank behandelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken van de inspecteur van de Belastingdienst, die de naheffingsaanslagen en een verzuimboete had opgelegd. De belanghebbende was gedurende de periode van de naheffingsaanslagen gedetineerd en stelde dat hij hierdoor niet in staat was om tijdig de verschuldigde belasting te betalen.

De rechtbank oordeelt dat de enkele omstandigheid van detentie niet betekent dat het voor de belanghebbende onmogelijk was om voorzieningen te treffen voor de betaling van de motorrijtuigenbelasting. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond, vernietigt de uitspraken op bezwaar en handhaaft de naheffingsaanslag voor de periode waarin de belanghebbende niet tijdig had betaald. De verzuimboete wordt verminderd tot € 52, maar blijft in stand, omdat de rechtbank van oordeel is dat de belanghebbende niet kan aantonen dat er sprake is van afwezigheid van alle schuld (avas).

De rechtbank wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van de belanghebbende was om tijdig aangifte te doen van de diefstal van zijn auto en dat hij, ondanks zijn detentie, de verplichtingen die voortvloeien uit de Wet op de motorrijtuigenbelasting diende na te komen. De rechtbank veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van de belanghebbende en kent een vergoeding toe van € 990. De uitspraak is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 16/3967 en 16/3968
uitspraak van 13 oktober 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [plaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 17 mei 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode van 25 augustus 2015 tot en met 24 november 2015 (aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.5.3), de naheffingsaanslag motorrijtuigenbelasting over de periode van 25 november 2015 tot en met 24 februari 2016 (aanslagnummer [aanslagnummer] .Y.5.4) en de bij laatstgenoemde naheffingsaanslag bij gelijktijdige beschikking opgelegde verzuimboete.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 september 2017 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, zijn gemachtigde [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Rotterdam, en namens de inspecteur, [inspecteur] .

1. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar;
  • verklaart het bezwaar tegen de naheffingsaanslag Y.5.3 ongegrond;
  • handhaaft de naheffingsaanslag Y.5.4;
  • vermindert de opgelegde verzuimboete tot € 52;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 990;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

2. Gronden

2.1.
Belanghebbende is volgens de kentekenregistratie vanaf 25 november 2010 houder van een personenauto van het merk Land Rover met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
2.2.
In de Basisregistratie Persoonsgegevens stond belanghebbende gedurende de periode van 27 augustus 2015 tot en met 22 maart 2016 ingeschreven op het adres van de penitentiaire inrichting te Sittard.
2.3.
Met dagtekening 14 september 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting voor de auto gestuurd voor het tijdvak 25 augustus 2015 tot en met 24 november 2015. De uiterste betaaldatum was 14 oktober 2015.
Omdat op de uiterste betaaldatum de verschuldigde belasting niet was voldaan heeft de inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 27 november 2015 een naheffingsaanslag (hierna: naheffingsaanslag Y.5.3) opgelegd. Aangezien het een eerste verzuim van belanghebbende betrof is naheffingsaanslag Y.5.3 zonder verzuimboete opgelegd. Belanghebbende heeft op 14 maart 2016 bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslag Y.5.3. De inspecteur heeft dit bezwaar op 17 mei 2016 niet-ontvankelijk verklaard. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig beroep ingesteld (zaaknummer BRE 16/3967).
2.4.
Met dagtekening 24 november 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende een rekening motorrijtuigenbelasting voor de auto gestuurd voor het tijdvak 25 november 2015 tot en met 24 februari 2016. De uiterste betaaldatum was 26 december 2015.
Omdat op de uiterste betaaldatum de verschuldigde belasting niet was voldaan heeft de inspecteur aan belanghebbende met dagtekening 10 februari 2016 een naheffingsaanslag (hierna: naheffingsaanslag Y.5.4) en bij gelijktijdige beschikking een verzuimboete van € 158 opgelegd. Belanghebbende heeft op 12 februari 2016 bezwaar gemaakt tegen naheffingsaanslag Y.5.4 en de opgelegde verzuimboete. De inspecteur heeft op 17 mei 2016 het bezwaar afgewezen en naheffingsaanslag Y.5.4 en de verzuimboete gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen tijdig beroep ingesteld (zaaknummer BRE 16/3968).
2.5.
Op 12 januari 2016 heeft belanghebbende aangifte gedaan van verduistering van de auto. Op 4 mei 2016 is de voertuigstatus van de auto in het kentekenregister aangepast naar ‘voertuig gestolen’. Op grond van de in paragraaf 9 van het Kaderbesluit motorrijtuigenbelasting opgenomen goedkeuring is de heffing van motorrijtuigenbelasting (tijdelijk) stopgezet met ingang van 4 mei 2016.
2.6.
Tussen partijen is in geschil of de naheffingsaanslagen terecht aan belanghebbende zijn opgelegd. Ook is in geschil of de verzuimboete terecht en naar het juiste bedrag is opgelegd. Ter zitting zijn partijen het erover eens geworden dat het bezwaar van belanghebbende tegen naheffingsaanslag Y.5.3. ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. Belanghebbende heeft de rechtbank verzocht om zelf in de zaak te voorzien en deze niet terug te wijzen naar de inspecteur. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel met betrekking tot de ontvankelijkheid en zal, conform het verzoek van belanghebbende, de zaak inhoudelijk behandelen.
Naheffingsaanslagen
2.7.
Op grond van artikel 1, eerste lid, van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994 (hierna: Wet MRB) wordt motorrijtuigenbelasting geheven ter zake van het houden van een personenauto. Niet in geschil is dat belanghebbende in de perioden waarover de naheffingsaanslagen zijn opgelegd houder was van de auto. Volgens de hoofdregel is belanghebbende belastingplichtig voor de motorrijtuigenbelasting.
2.8.
Belanghebbende heeft – zakelijk weergegeven – gesteld dat de auto was gestolen of vermist en dat hij bij zijn casemanager in november 2015 al heeft aangegeven dat hij daarvan aangifte wilde doen. Vervolgens heeft het echter tot 12 januari 2016 geduurd voordat een politieagent hem in de gevangenis heeft bezocht om zijn aangifte te kunnen doen, waarna het nog lang heeft geduurd voordat de auto uiteindelijk in het systeem van de RDW als gestolen is vermeld, aldus belanghebbende. De rechtbank stelt voorop dat het op de weg van belanghebbende lag als houder van de auto om de verschuldigde motorrijtuigenbelasting tijdig te betalen. Dat het belanghebbende, als gevolg van de door hem genoemde omstandigheden, niet eerder dan op 4 mei 2016 is gelukt om te voldoen aan de voorwaarden zoals die in het Kaderbesluit zijn gesteld voor het achterwege laten van de heffing van motorrijtuigenbelasting, dient voor zijn risico te komen. De enkele omstandigheid dat belanghebbende gedurende de periode waarin de naheffingsaanslagen zijn opgelegd was gedetineerd, maakt nog niet dat het voor hem onmogelijk was om voorzieningen te treffen ter zake van ofwel de betaling van de verschuldigde motorrijtuigenbelasting danwel de voldoening aan de voorwaarden voor de goedkeuring in het Kaderbesluit (zie 2.5).
Verzuimboete
2.9.
Ingevolge artikel 67c, eerste lid, van de AWR vormt het niet, gedeeltelijk niet dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn betalen van de belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen een verzuim ter zake waarvan de inspecteur aan de belastingplichtige een bestuurlijke boete van ten hoogste € 5.278 kan opleggen. Niet van belang is of er sprake is van schuld of nalatigheid. De motorrijtuigenbelasting is blijkens artikel 14 van de Wet MRB een aangiftebelasting. Nu de verschuldigde belasting niet tijdig is betaald en het een tweede verzuim betrof van belanghebbende is de verzuimboete terecht aan hem opgelegd.
2.10.
Voor vernietiging van de boete is alleen reden indien belanghebbende geen enkel verwijt kan worden gemaakt dat hij niet tijdig heeft betaald; er moet sprake zijn van afwezigheid van alle schuld (avas) en belanghebbende moet dat bewijzen. De rechtbank begrijpt dat belanghebbende stelt dat hem geen verwijt kan worden gemaakt ten aanzien van de niet tijdige betaling van de verschuldigde belasting. Als gevolg van zijn detentie heeft belanghebbende niet tijdig aangifte kunnen doen van diefstal c.q. verduistering van de auto en was het niet mogelijk om het kenteken te schorsen omdat hij niet in het bezit was van het chassisnummer van de auto. De rechtbank is van oordeel dat dergelijke omstandigheden voor rekening en risico van belanghebbende moeten blijven (zie ook 2.8.). Er is dan ook geen sprake van afwezigheid van alle schuld.
2.11.
In het verweerschrift heeft de inspecteur geconcludeerd dat de verzuimboete moet worden verminderd tot € 52. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een verdere vermindering en zij acht een boete van € 52 passend en geboden.
2.12.
Omdat de inspecteur het bezwaar tegen de naheffingsaanslag Y.5.3 ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard en omdat de opgelegde verzuimboete is verminderd zijn de beroepen gegrond verklaard.
2.13.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. Bij het vaststellen van de te vergoeden kosten op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) gaat de rechtbank ervan uit dat de zaken met zaaknummers BRE 16/3967 en BRE 16/3968 (in welke zaken de rechtbank vandaag uitspraak doet) samenhangen in de zin van artikel 3, tweede lid van het Besluit. De zaken zijn gelijktijdig door de rechtbank behandeld, in beide zaken is door dezelfde gemachtigde rechtsbijstand verleend en is in één geschrift beroep ingesteld, waarbij is volstaan met één motivering in beide zaken (vgl. Hoge Raad, ECLI:NL:HR:2017:439). De kosten zijn conform het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 990 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1). De rechtbank kent in elk van de zaken een proceskostenvergoeding toe van € 495. Voor een veroordeling van de kosten in de bezwaarfase is geen aanleiding reeds omdat hierom niet voorafgaand aan de uitspraak op bezwaar is verzocht.
Deze uitspraak is gedaan op 13 oktober 2017 door mr. drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.C.C. Koreman-de Bok, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.