Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Het procesverloop
2.De feiten
Op zaterdag 1 april 2017 was u aan het werk. Wij hebben (…) geconstateerd na een bezoek van de politie bij ons op kantoor dat op zaterdag 1 april 2017 tijdens werktijd goederen (exclusieve wijn) uit de loods aan de Graanweg 21+23, de loods van onze klant grenzend aan onze loods, zijn meegenomen zonder dat daarvoor toestemming bestond. (…) Uit de camerabeelden blijkt dat er op 1 april 2017 om 12.00 uur een man, die door diverse medewerkers wordt herkend als uw persoon, zich toegang heeft verschaft in het afgeschermde (door hekwerk) gedeelte van de loods (…) en vervolgens goederen uit deze loods meeneemt. Dit alles wordt ook bevestigd door een getuige, die op 1 april 2017 aan het werk was (…). U had geen toestemming om uzelf toegang te verschaffen en goederen mee te nemen uit de loods. (…) Uw verklaring strookt niet met hetgeen te zien is op de camerabeelden welke voorts bevestigd worden door een getuige. (…) Gelet op het voorgaande rest ons geen andere optie dan uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op grond van een dringende reden te beëindigen. (…)
3.Het verzoek
4.Het verweer
5.De beoordeling
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding om die reden niet verschuldigd is.