ECLI:NL:RBZWB:2017:6355

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 september 2017
Publicatiedatum
6 oktober 2017
Zaaknummer
6097386 AZ VERZ 17-53
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag op staande voet wegens diefstal en verzoek tot vernietiging

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 14 september 2017 uitspraak gedaan in een verzoek tot vernietiging van een ontslag op staande voet. De verzoeker, [verzoeker], was in dienst bij Combined Cargoterminals B.V. (CCT) en werd op 25 april 2017 op staande voet ontslagen wegens diefstal van goederen uit een loods. De kantonrechter oordeelde dat het ontslag rechtsgeldig was, omdat de werkgever voldoende bewijs had geleverd dat de verzoeker de diefstal had gepleegd. Dit bewijs bestond uit camerabeelden en getuigenverklaringen die de betrokkenheid van de verzoeker bij de diefstal bevestigden. De verzoeker ontkende de diefstal, maar zijn ontkenning werd door de kantonrechter als niet-geloofwaardig beschouwd. De kantonrechter benadrukte dat in het civiele recht een redelijke mate van zekerheid over de feiten volstaat, in tegenstelling tot het strafrecht waar een 'wettig en overtuigend' bewijs vereist is. De kantonrechter wees het verzoek van de verzoeker tot vernietiging van het ontslag, wedertewerkstelling en doorbetaling van loon af, evenals het verzoek om een transitievergoeding en een billijke vergoeding. De verzoeker werd veroordeeld in de proceskosten van de verwerende partij.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Cluster I Civiele kantonzaken
Bergen op Zoom
zaak/rolnr.: 6097386 AZ VERZ 17-53
beschikking d.d. 14 september 2017
inzake
[voornamen verzoeker] [verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij,
verder te noemen: ‘ [verzoeker] ’,
procederend onder toevoeging met [toevoegingsnr.] ,
gemachtigde: mr. drs. W.C. Alberts, advocaat Den Haag,
tegen
Combined Cargoterminals B.V.,
gevestigd te Moerdijk,
verwerende partij,
verder te noemen: ‘CCT’,
gemachtigde: mr. C.P. Mens, advocaat te Rotterdam.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van de procedure volgt uit de volgende stukken:
het verzoekschrift met producties, ter griffie ontvangen op 23 juni 2017;
het verweerschrift met producties, ter griffie ontvangen op 3 augustus 2017;
de door mr. Mens nagezonden productie 3;
e aantekeningen van de griffier met betrekking tot de mondelinge behandeling van partijen, gehouden op 17 augustus 2017, met bijbehorend audiëntieblad.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.

2.De feiten

2.1.
CCT is een stuwadoorsbedrijf. Zij is tevens eigenaar van een loods aan de Graanweg 21 en 23 te Moerdijk, die zij (voor een deel) verhuurt aan een klant, Lis Hillebrand B.V. (verder te noemen: ‘Hillebrand’).
2.2.
[verzoeker] , geboren op [geboortedatum] , is op 27 februari 2017 in dienst getreden bij CCT. De laatste functie die [verzoeker] vervulde, was die van ‘ [functie] ’, met een salaris van [salaris] bruto per maand, exclusief emolumenten, op basis van een 40-urige werkweek.
2.3.
Op 25 april 2017 is [verzoeker] door CCT op staande voet ontslagen. Per brief van 26 april 2017 is dit ontslag aan [verzoeker] bevestigd: “
Op zaterdag 1 april 2017 was u aan het werk. Wij hebben (…) geconstateerd na een bezoek van de politie bij ons op kantoor dat op zaterdag 1 april 2017 tijdens werktijd goederen (exclusieve wijn) uit de loods aan de Graanweg 21+23, de loods van onze klant grenzend aan onze loods, zijn meegenomen zonder dat daarvoor toestemming bestond. (…) Uit de camerabeelden blijkt dat er op 1 april 2017 om 12.00 uur een man, die door diverse medewerkers wordt herkend als uw persoon, zich toegang heeft verschaft in het afgeschermde (door hekwerk) gedeelte van de loods (…) en vervolgens goederen uit deze loods meeneemt. Dit alles wordt ook bevestigd door een getuige, die op 1 april 2017 aan het werk was (…). U had geen toestemming om uzelf toegang te verschaffen en goederen mee te nemen uit de loods. (…) Uw verklaring strookt niet met hetgeen te zien is op de camerabeelden welke voorts bevestigd worden door een getuige. (…) Gelet op het voorgaande rest ons geen andere optie dan uw arbeidsovereenkomst met onmiddellijke ingang op grond van een dringende reden te beëindigen. (…)
2.4.
[verzoeker] kan zich niet met dit ontslag op staande voet verenigen.

3.Het verzoek

3.1.
Hoewel [verzoeker] dit niet in het verzoekschrift onder de ‘mitsdien’ heeft verzocht, zal de kantonrechter – gelet op hetgeen op pagina 2 van het verzoekschrift is verzocht en gelet op het partijdebat – het verzoek van [verzoeker] opvatten als (primair) een verzoek tot vernietiging van het ontslag op staande voet, wedertewerkstelling en doorbetaling van loon, en (subsidiair) tot betaling van een billijke vergoeding, een vergoeding wegens onregelmatige opzegging en de transitievergoeding.
3.2.
Bij wijze van provisioneel verzoek (ex artikel 223 Rv) heeft [verzoeker] – samengevat – doorbetaling van loon gevorderd.
3.3.
Aan dit verzoek legt [verzoeker] ten grondslag – kort weergegeven – dat geen sprake is van een dringende reden voor ontslag op staande voet. [verzoeker] ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan diefstal.

4.Het verweer

4.1.
CCT verweert zich tegen het verzoek. Zij voert – samengevat – aan dat [verzoeker] op 1 april 2017 zonder toestemming de loods van Hillebrand heeft betreden en goederen (exclusieve wijn) heeft meegenomen, hetgeen een ontslag op staande voet rechtvaardigt.
4.2.
Op de hiervoor verkort weergegeven standpunten van partijen wordt hierna, voor zover relevant, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of CCT dient te worden veroordeeld tot wedertewerkstelling van [verzoeker] en tot doorbetaling van het loon van [verzoeker] . [verzoeker] heeft het verzoek hiertoe tijdig ingediend, omdat het is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd (artikel 7:686a lid 4 sub a BW).
5.2.
Vooropgesteld wordt dat een werkgever de arbeidsovereenkomst met een werknemer met onmiddellijke ingang kan opzeggen, indien zich een dringende reden voordoet als bedoeld in artikel 7:678 BW. Volgens deze bepaling worden voor de werkgever als dringende redenen beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer, die ten gevolge hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
5.3.
Bij de beoordeling van de vraag of van een dringende reden sprake is, moeten alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang, in aanmerking worden genomen. Daarbij behoren in de eerste plaats te worden betrokken de aard en ernst van hetgeen de werkgever als dringende reden aanmerkt, en verder onder meer de aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer deze heeft vervuld, alsmede de persoonlijke omstandigheden van de werknemer, zoals zijn leeftijd en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor hem heeft. Ook indien de gevolgen ingrijpend zijn, kan een afweging van deze persoonlijke omstandigheden tegen de ernst van de dringende reden tot de conclusie leiden dat een onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst toch gerechtvaardigd is (vergelijk ECLI:NL:HR:2012:BV9532).
5.4.
Naar het oordeel van de kantonrechter is het ontslag op staande voet rechtsgeldig gegeven. Daarover wordt het volgende overwogen.
5.5.
Ter zitting is gebleken dat partijen gezamenlijk camerabeelden van CCT d.d. 1 april 2017 hebben bekeken. Tussen partijen is niet in geschil dat de handelingen die op die beelden te zien zijn gekwalificeerd dienen te worden als diefstal. Evenmin staat ter discussie dat diefstal een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [verzoeker] degene is die op de camerabeelden te zien is. Vaststaat dat [verzoeker] op 1 april 2017 aan het werk was bij CCT. Ook staat vast dat [verzoeker] die dag een sleutel van de loods ter beschikking had. CCT heeft namelijk onbetwist gesteld dat deze sleutels normaliter enkel aan de ‘oude garde’ worden toevertrouwd, maar dat die dag geen medewerkers van de ‘oude garde’ aanwezig waren, zodat [verzoeker] bij wijze van uitzon-dering – als degene die vervolgens als langst in dienst was – een sleutel ter beschikking gesteld kreeg. Voorts stelt CCT dat haar HR-manager (mevrouw [HR-manager] ) en haar Loodsbaas (de heer [loodsbaas] ) [verzoeker] direct herkenden op de camerabeelden, vanwege zijn manier van lopen, zijn gedrongen postuur aan de bovenkant en zijn petje die hij altijd (achterstevoren) draagt. Daarnaast heeft CCT een verklaring van de heer [naam getuige] (verder te noemen: ‘ [getuige] ’) in het geding gebracht waarin hij verklaart dat hij op 1 april 2017 met [verzoeker] aan het werk was, en dat [verzoeker] op een bepaald moment een doorgang heeft gemaakt bij de scheidingswand tussen het gedeelte van de loods van CCT en Hillebrand, twee kistjes heeft meegepakt en in de auto van [getuige] heeft gezet.
5.6.
[verzoeker] heeft enkel ontkend dat hij die diefstal heeft gepleegd. De kantonrechter stelt vast dat het verweer van [verzoeker] in feite niet meer dan een blote ontkenning inhoudt van de door CCT gestelde diefstal. Ook ter zitting heeft [verzoeker] niet meer gedetailleerde informatie gegeven omtrent hetgeen is voorgevallen op 1 april 2017.
5.7.
Anders dan in het strafrecht, waarbij het bewijs “wettig en overtuigend” moet worden geleverd, acht de kantonrechter het in deze zaak voldoende bewezen op basis van de door CCT aangevoerde feiten en verklaringen, tegenover de niet-geloofwaardige (blote) ontkenning van [verzoeker] , dat hij degene is geweest die de kistjes heeft weggenomen. In het civiele recht gaat het er immers om dat er een redelijke mate van zekerheid is over de gestelde feiten. Op grond van artikel 7:678 lid 2 sub d BW vormt diefstal door een werknemer voor de werkgever een dringende reden voor beëindiging van de arbeidsverhouding. [verzoeker] heeft bovendien geen persoonlijke omstandigheden aangevoerd die deze conclusie anders maken. CCT heeft [verzoeker] dan ook rechtsgeldig ontslag op staande voet verleend.
5.8.
Nu wordt geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om vernietiging van dat ontslag en het verzoek tot wedertewerkstelling worden afgewezen. Er is immers geen sprake van een opzegging in strijd met artikel 7:671 BW, zodat er ook geen grond is om toepassing te geven aan artikel 7:681 lid 1 BW.
5.9.
[verzoeker] heeft subsidiair verzocht om CCT te veroordelen een transitievergoeding te betalen. Op grond van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW is de transitievergoeding niet verschuldigd, indien het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer. CCT heeft met een beroep op dit artikel betaling van de transitievergoeding geweigerd. Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat het bij ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer gaat om bijvoorbeeld de situatie waarin de werknemer zich schuldig maakt aan diefstal, waardoor hij het vertrouwen van de werkgever onwaardig wordt (zie:
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 3, pag. 39). De kantonrechter heeft hiervoor geoordeeld dat het ontslag op staande voet terecht is gegeven, omdat daarvoor een dringende reden aanwezig was. Hoewel een dringende reden niet zonder meer samenvalt met ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werknemer, leveren de feiten en omstandigheden die de dringende reden vormen in dit geval ook een dergelijke ernstige verwijtbaarheid op. Immers, die feiten en omstandigheden zijn van dien aard dat het eindigen van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van handelen of nalaten van de werknemer dat, mede gezien de voorbeelden genoemd in de wetsgeschiedenis, als ernstig verwijtbaar moet worden aangemerkt. Dat betekent dat de transitievergoeding om die reden niet verschuldigd is.
5.10.
De kantonrechter ziet ook geen reden om de transitievergoeding aan [verzoeker] toe te kennen met toepassing van artikel 7:673 lid 8 BW, zoals door [verzoeker] is verzocht. Volgens dit artikel kan de kantonrechter de transitievergoeding in afwijking van artikel 7:673 lid 7, onderdeel c, BW toekennen, indien het niet toekennen ervan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. [verzoeker] heeft hiertoe echter in het geheel niets aangevoerd. De transitievergoeding kan dan ook niet worden toegekend, zodat het verzoek van [verzoeker] zal worden afgewezen.
5.11.
Uit artikel 7:681 lid 1, onderdeel a, BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoeker] om toekenning van die billijke vergoeding worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor het verzoek van [verzoeker] tot toekenning van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging (ingevolge artikel 7:672 lid 10 BW).
5.12.
Nu in deze beschikking al een beslissing wordt gegeven over het verzoek van [verzoeker] , is er geen reden meer om met toepassing van artikel 223 Rv een voorlopige voorziening te treffen. Een voorlopige voorziening op grond van dat artikel kan immers alleen worden getroffen voor de duur van het geding. [verzoeker] zal derhalve niet-ontvankelijk worden verklaard in haar verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening.
5.13.
[verzoeker] zal als de in het ongelijk te stellen partij worden veroordeeld in de proceskosten.

6.De beslissing

De kantonrechter:
wijst het verzoek af;
veroordeelt [verzoeker] tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van CCT tot en met vandaag vaststelt op € 600,00 als salaris voor de gemachtigde van CCT;
verklaart deze beschikking – voor wat betreft de proceskostenveroordeling – uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mr. H.K.N. Vos, kantonrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 14 september 2017, in tegenwoordigheid van mr. V. Hartman als griffier.