ECLI:NL:RBZWB:2017:4637

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 juli 2017
Publicatiedatum
26 juli 2017
Zaaknummer
AWB 16_9997
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verschuldigdheid van premie voor vrijwillige verzekering in het kader van de Ziektewet en WIA met beroep op opgewekt vertrouwen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juli 2017, betreft het een geschil over de verschuldigdheid van premie voor de vrijwillige verzekering in het kader van de Ziektewet (ZW) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. N. Robijn-Meijer, heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 26 oktober 2016, waarin werd gesteld dat hij premie verschuldigd was voor de vrijwillige verzekering. Eiser heeft aangevoerd dat hij erop mocht vertrouwen dat hij van 28 juni 2013 tot en met juli 2015 geen premie verschuldigd was, en dat het UWV het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel heeft geschonden.

Tijdens de zitting op 21 juni 2017 in Middelburg is eiser verschenen, terwijl het UWV niet aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van augustus 2011 tot en met juli 2015 brieven en notaspecificaties heeft ontvangen waarin werd aangegeven dat hij geen premie verschuldigd was. De rechtbank overweegt dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als er uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan door het bevoegde orgaan, die gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt bij de betrokkene.

De rechtbank concludeert dat het beroep op opgewekt vertrouwen moet worden gehonoreerd, omdat de brieven en notaspecificaties over de gehele periode dezelfde toezegging bevatten. De rechtbank verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Tevens wordt het UWV veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 990,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/9997 ZW

uitspraak van 25 juli 2017 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats], eiser,

gemachtigde: mr. N. Robijn-Meijer,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Amsterdam), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 26 oktober 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de verschuldigdheid van premie voor de vrijwillige verzekering in het kader van de Ziektewet (Zw) en de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 21 juni 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Het UWV is, met voorafgaand bericht, niet verschenen.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is werkzaam geweest als zelfstandig agrariër. Hij heeft een vrijwillige verzekering in het kader van de Zw en de WIA gesloten.
Met ingang van 1 augustus 2011 heeft eiser zich arbeidsongeschikt gemeld en met ingang van die datum is hem een Zw-uitkering verleend. Het UWV heeft geweigerd om aan eiser vanaf 3 juli 2013 een WIA-uitkering toe te kennen. Hij werd minder dan 35% arbeidsongeschikt geacht. Het beroep dat eiser heeft ingesteld tegen de handhaving van die weigering is door deze rechtbank, bij uitspraak van 14 augustus 2014, ongegrond verklaard. Eiser heeft tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Het UWV heeft aan eiser ‘notaspecificaties premies vrijwillige verzekering’ doen toekomen. Hem is meegedeeld dat over de in die specificaties genoemde periodes geen premie verschuldigd is. Daarbij is toegelicht: “
Als u ziek of arbeidsongeschikt bent hoeft u geen premie te betalen voor uw Ziektewet-, WAO- of WIA verzekering. Op de nota kunt u dit zien in de kolom T. Als hier een ‘P’ staat, moet u premie betalen. Staat hier een ‘V’, dan bent u vrijgesteld van premiebetaling. U krijgt vrijstelling van Ziektewet-premie vanaf de eerste volle werkweek waarover u een Ziektewet-uitkering ontvangt. De vrijstelling van WIA- of WAO-premie geldt vanaf de eerste volle kalenderweek na de dag dat u zich ziek heeft gemeld.
In de specificaties is in kolom T een ‘V’ opgenomen.
Bij brief van 1 juni 2015 heeft het UWV eiser gevraagd om een keuze te maken tussen voortzetting en beëindiging van de verzekering. Eiser heeft op 14 juli 2015 gekozen voor voortzetting.
In een e-mailbericht van 15 juli 2015 heeft het UWV aan eiser meegedeeld dat hij vanaf 28 juni 2013 weer premie verschuldigd is. Bij brief van 22 juli 2015 (primair besluit) is hem een zogenoemde premienotaspecificatie toegezonden. Volgens die specificatie is eiser van 1 juli 2013 tot en met 31 juli 2015 € 8.403,67 premies verschuldigd.
Bij het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard en is het primaire besluit gehandhaafd.
2. Eiser heeft in beroep in het midden gelaten of het UWV de Verzekeringsvoorwaarden vrijwillige verzekering ZW en WIA juist heeft toegepast. Hij heeft, samengevat, aangevoerd dat het vertrouwensbeginsel en het rechtszekerheidsbeginsel zijn geschonden. Hij meent door het toedoen van het UWV erop te hebben mogen vertrouwen dat hij van 28 juni 2013 tot en met juli 2015 geen premie verschuldigd was. Gewezen is op uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 augustus 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BX3805) en van 13 december 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:2463). Eiser acht (terug)vordering kennelijk onredelijk.
3. De rechtbank staat stil bij de vraag of eiser gerechtvaardigd erop heeft mogen vertrouwen dat hij vanaf 1 juli 2013 geen premies vrijwillige verzekering verschuldigd was.
4. In navolging van de uitspraak van 13 december 2013 van de CRvB overweegt de rechtbank dat een beroep op het vertrouwensbeginsel alleen kan slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt.
5. Eiser heeft zijn beroep op het vertrouwensbeginsel onderbouwd met een brief van
24 oktober 2014 van het UWV en een daarbij behorende premienotaspecificatie. Eiser heeft gesteld, en het UWV heeft niet betwist, dat hij in de periode van augustus 2011 tot en met juli 2015 brieven en notaspecificaties ontving met een vergelijkbare inhoud als in overweging 1 beschreven.
Met deze tot en met juli 2015 verstuurde brieven en bijbehorende premienotaspecificaties heeft het UWV toezeggingen gedaan als bedoeld in overweging 4 van deze uitspraak. In die brieven en specificaties staat immers uitdrukkelijk vermeld dat eiser geen premie verschuldigd is. De in dezelfde brief opgenomen zin dat recht op vrijstelling bestaat vanaf de eerste volle werkweek waarover een Ziektewet-uitkering ontvangen wordt is niet zodanig geformuleerd, dat eiser daaruit had moeten begrijpen dat de uitdrukkelijk verleende vrijstelling toch niet voor hem zou gelden.
6. Het UWV heeft in het bestreden besluit eisers situatie niet vergelijkbaar geacht met de in de uitspraak van de CRvB beoordeelde situatie, omdat in die uitspraak sprake was van een nieuwe melding van arbeidsongeschiktheid door dezelfde oorzaak. De rechtbank volgt het UWV niet in die opvatting, omdat uit de uitspraak van de CRvB niet blijkt dat bij de vorming van het oordeel van de CRvB met betrekking tot het vertrouwensbeginsel enige betekenis toekomt aan die melding.
7. Het bovenstaande leidt tot de conclusie dat het beroep op opgewekt vertrouwen dient te worden gehonoreerd.
8. Nu de brieven en notaspecificaties over de gehele periode van augustus 2011 tot en met juli 2015 dezelfde toezegging bevatten, wordt het beroep op opgewerkt vertrouwen gehonoreerd voor de verschuldigde premie vrijwillige verzekering Zw en WIA voor de gehele in geding zijnde periode.
9. Gelet op de in overweging 8 bereikte conclusie hoeft eisers beroepsgrond dat terugvordering kennelijk onredelijk is geen bespreking.
10. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen.
11. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen.
12. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed.
13. De rechtbank zal het UWV veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 990,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 495, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 990,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.S.M. van Bergen, voorzitter, en mr. M.Z.B. Sterk en mr. R.A. Karsten-Badal, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 juli 2017.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.