In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 juli 2017 uitspraak gedaan over een geschil tussen een holding en de heffingsambtenaar van de gemeente Veere betreffende een aanslag toeristenbelasting voor het jaar 2014. De heffingsambtenaar had de aanslag opgelegd aan de holding, terwijl de werkmaatschappij de recreatie-onderneming exploiteerde. De rechtbank oordeelde dat de aanslag ten onrechte aan de holding was opgelegd, omdat deze niet belastingplichtig was. De rechtbank stelde vast dat de werkmaatschappij, en niet de holding, de gelegenheid bood tot verblijf, zoals bedoeld in de relevante verordening. De rechtbank vernietigde de aanslag en verklaarde het beroep van de holding gegrond. Tevens werd het verzoek om vergoeding van rente afgewezen, omdat de heffing en invordering van gemeentelijke belastingen onder specifieke wetgeving vallen die voorrang heeft boven de Algemene wet bestuursrecht. De proceskosten werden vergoed aan de holding, die in het gelijk werd gesteld.