Op 25 januari 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak betreffende de waardering van een moskee en de woning van de imam voor de onroerende zaakbelasting (OZB). De belanghebbende, eigenaar van de moskee, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking waarbij de waarde van de moskee was vastgesteld op € 2.209.000. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde na bezwaar verlaagd tot € 1.496.000, maar de belanghebbende stelde dat de woning van de imam als zelfstandig WOZ-object moest worden aangemerkt en dat de moskee niet hoofdzakelijk voor openbare erediensten werd gebruikt, waardoor vrijstelling van OZB niet van toepassing zou zijn.
Tijdens de zitting op 11 januari 2017 werd duidelijk dat de moskee uit een tempel en een multifunctioneel gebouw bestaat, met een woning voor de imam. De rechtbank oordeelde dat de woning van de imam een zelfstandig WOZ-object is, omdat deze een eigen ingang heeft en niet aannemelijk was gemaakt dat de gebruiker van de woning dezelfde was als die van de moskee. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde van de moskee moest worden verlaagd tot € 1.412.000, omdat de woning van de imam niet in de waardering betrokken mocht worden.
De rechtbank oordeelde verder dat de moskee niet voor ten minste 70% voor openbare erediensten werd gebruikt, wat een voorwaarde is voor vrijstelling van OZB. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond voor zover het de WOZ-beschikking betrof, vernietigde de uitspraak op bezwaar en verlaagde de WOZ-waarde. De heffingsambtenaar werd veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die in totaal € 1.692,34 bedroegen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.