Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil over de verhuurderheffing die belanghebbende verschuldigd was. Belanghebbende, die samen met zijn broer eigenaar was van 48 huurwoningen, had bezwaar gemaakt tegen de verhuurderheffing die hem was opgelegd. De rechtbank oordeelde dat de WOZ-beschikkingen conform het gemeentelijke beleid aan belanghebbende waren gericht, als oudste mede-eigenaar van de woningen. Het gemeentelijke beleid kon niet in deze procedure worden getoetst, en het beroep van belanghebbende op schending van zijn rechten onder het EVRM en IVBPR werd afgewezen. De rechtbank concludeerde dat de wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat de keuzes die zijn gemaakt in de wetgeving niet onredelijk of willekeurig zijn. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees de proceskosten af.