In deze beschikking van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, uitgesproken op 9 juni 2017, is het verzoek van de vereffenaar om verzet tegen het opgelegde griffierecht van € 611,- gegrond verklaard. De vereffenaar, benoemd door de rechtbank, had een uitdelingslijst neergelegd, maar de nalatenschap bleek per saldo negatief te zijn, met een totaal aan vorderingen van meer dan € 116.000,- tegenover baten van iets meer dan € 76.000,-. De griffier had het griffierecht opgelegd op basis van de Wet griffierechten burgerlijke zaken (Wgbz), maar de vereffenaar stelde dat het opgelegde bedrag niet kon worden voldaan uit de beschikbare liquide middelen van slechts € 196,17.
De kantonrechter overwoog dat de griffier op goede gronden het griffierecht had opgelegd, maar dat gezien de geringe waarde van de nalatenschap, het griffierecht ten laste van de Staat diende te worden gebracht. De kantonrechter merkte op dat de vereffenaar had kunnen verzoeken om kosteloze vereffening, wat waarschijnlijk zou zijn toegewezen. Aangezien de vereffenaar de wettelijke procedure had voortgezet zonder een dergelijk verzoek in te dienen, werd het griffierecht alsnog ten laste van de Staat gebracht.
De beslissing van de griffier werd vernietigd en de griffier werd opgedragen om het griffierecht van € 611,- aan de vereffenaar terug te betalen. De beschikking benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de financiële situatie van de nalatenschap bij het opleggen van griffierechten.