ECLI:NL:RBZWB:2017:3473

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
9 juni 2017
Zaaknummer
AWB - 16 _ 3009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatiebeschikking en informatieplicht in belastingzaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was afgegeven. De inspecteur had op 3 december 2013 een informatiebeschikking vastgesteld op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat de belanghebbende niet of niet volledig had voldaan aan zijn informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 47 van de AWR. De belanghebbende had in de jaren 2005 tot en met 2010 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, maar de inspecteur had twijfels over de juistheid van deze aangiften en de herkomst van de door de belanghebbende opgegeven inkomsten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven, omdat de belanghebbende niet afdoende had geantwoord op de vragen van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor de herkomst van de gelden die hij had gebruikt voor de aankoop van onroerend goed en auto’s. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden na de uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.

De uitspraak benadrukt het belang van de informatieplicht van belastingplichtigen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van omkering van de bewijslast.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/3009
Uitspraak van 2 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [plaats 1] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 december 2013 aan belanghebbende een informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) gegeven ten aanzien van de heffing van inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen (ib/pvv) over de jaren 2005 tot en met 2010.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 7 april 2016 de beschikking gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 18 mei 2016, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 46.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017 te Breda. Voor de aldaar verschenen en gehoorde personen en het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting, waarvan gelijktijdig met het afschrift van deze uitspraak een afschrift aan partijen is verzonden.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende, geboren [1957] , is voor de jaren 2005 tot en met 2010 uitgenodigd tot het doen van aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv). Belanghebbende heeft voor de jaren 2005 tot en met 2008 een nihil-aangifte ingediend. Voor 2009 heeft belanghebbende aangifte gedaan van een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 626.
2.2.
Met dagtekening 8 december 2010 respectievelijk 27 december 2012 en 7 maart 20014 heeft de inspecteur aan belanghebbende over de jaren 2005 tot en met 2010 voorlopige aanslagen, primitieve aanslagen en navorderingsaanslagen ib/pvv opgelegd. In de brief van 8 december 2010 gericht aan belanghebbende waarin de aanslagen worden aangekondigd is onder meer het volgende vermeld:
“U heeft over de jaren 2005 tot en met 2009 aangiften inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen gedaan naar een jaarlijks inkomen van nihil, met uitzondering van 2009 waarvoor u een box 1-inkomen verantwoordt van € 626. De inspecteur heeft, ter beoordeling van de juistheid van deze aangiften, uw zichtbare inkomsten en uitgaven in kaart gebracht. Hieruit komt het volgende naar voren.
Onroerende zaken
Op 16 december 2005 koopt u een woning aan [adres 1] te [plaats 1] . De aankoopprijs bedraagt € 170.000, aankoopprijs inclusief kosten koper circa € 187.000. Op het pand is door u een hypotheekrecht gevestigd voor een bedrag van € 135.000, dit in verband met een schuld aan (…) van € 85.000. In dit pand is zodoende tenminste een bedrag van € 102.000 aan eigen geld geïnvesteerd.
In december 2005 vraagt u voor de woning aan [adres 1] een bouwvergunning aan. De verwachte bouwkosten bedragen volgens opgave € 29.750. In maart 2006 vraagt u voor de woning nogmaals een bouwvergunning aan. De verwachte bouwkosten bedragen volgens opgave € 17.850.
Op 10 september 2008 koopt u een woning aan [adres 2] te [plaats 2] . De aankoopprijs bedraagt € 420.000, aankoopprijs inclusief kosten koper circa € 462.000. Op het pand is door u geen hypotheekrecht gevestigd. In dit pand is dus tenminste een bedrag van € 462.000 aan eigen geld geïnvesteerd.
Op 29 december 2009 koopt u een woning aan [adres 3] te [plaats 1] . De aankoopprijs bedraagt € 880.000, aankoopprijs inclusief kosten koper circa € 968.000. Op het pand is door u geen hypotheekrecht gevestigd. In dit pand is dus tenminste een bedrag van € 968.000 aan eigen geld geïnvesteerd. (…)
Auto’s
Sinds 1 januari 2005 heeft u een negental auto’s aangekocht en deels weer verkocht. Op dit moment heeft u 3 auto’s op naam staan. In 2005 betaalt u een bedrag van € 21.500 voor de aankoop van een Mercedes. Ook koopt u in 2010 een Audi met een waarde van circa € 10.000.
Overige
Uw banksaldo bedraagt op 1 januari 2010 € 3.682.
In 2005 doet u een contante bankstorting van € 28.500.
(…)
Uw zichtbare uitgaven in de periode 2005 tot heden bedragen op basis van het voorgaande tenminste € 1.639.600. (…)
Tegenover de genoemde zichtbare uitgaven staat geen noemenswaardig zichtbaar inkomen.”
2.3.
Belanghebbende heeft tegen alle aanslagen bezwaar gemaakt en daarbij een aantal bewijsmiddelen overgelegd, zoals leningsovereenkomsten.
2.4.
Tijdens de bezwaarfase is de volgende, voor zover hier relevant, correspondentie gevoerd:
2.4.1.
Een brief van de inspecteur van 16 februari 2011 aan de toenmalige gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:
“Op 7 februari 2011 en 14 februari 2011 heb ik met u besprekingen gevoerd inzake de door u ingediende bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen, primitieve aanslagen en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2010 welke zijn opgelegd ten name van de volgende personen (hierna te noemen: belanghebbenden):
(…)
[X] [###]
(…)
[X]
Ik verzoek u mij kopieën toe te zenden van de volgende stukken:
* Schriftelijke stukken waaruit het bestaan van [Y] blijkt;
* Schriftelijke stukken waaruit blijkt welke personen achter [Y] zitten;
* Schriftelijke stukken waaruit blijkt dat door [Y] gelden, voor bedragen van € 125.000 in 2005, € 450.000 in 2008 en € 950.000 in 2008, daadwerkelijk aan [X] zijn verstrekt;
Ik verzoek u verder antwoord te geven op de volgende vragen:
* Waarom is [Y] bereid aan [X] renteloze en aflossingsvrije leningen te verstrekken voor de aankoop en verbouwing van drie woningen van € 125.000, € 450.000 en € 950.000?
* Met welke gelden heeft [X] de tweede verbouwing van de woning aan [adres 1] te [plaats 1] , in maart 2006, gefinancierd?
* [Y] zou volgens de overeenkomst van 3 oktober 2005 (tussen [X] en [Y] ) beschikken over een bedrag van € 200.000, zijnde een schadevergoeding door [Z] . Ik verzoek u mij alle schriftelijke stukken omtrent de totstandkoming en betaling van deze schadevergoeding toe te zenden.
* [X] heeft in de afgelopen jaren een negental auto’s op naam gehad, onder andere met kentekens [1] , [2] en [3] . Ik verzoek u ten aanzien van elk van deze auto’s de aankoopnota en betalingsbewijzen te overleggen en aan te geven hoe hij de aankoop van deze auto’s heeft gefinancierd.
* Hoeveel geld kosten de hiervoor genoemde auto’s (alle auto’s) [X] jaarlijks, bijvoorbeeld aan brandstof, verzekeringen, onderhoud en dergelijke? Ik verzoek u mij betalingsbewijzen toe te sturen van de verzekeringspremies en eventuele onderhoudskosten.
* [X] doet in 2005 een contante bankstorting van € 28.500. Ik verzoek u de herkomst van dit geld te verklaren.
* Het banksaldo van [X] bedraagt op 1 januari 2010 € 3.682. Ik verzoek u de herkomst van dit geld te verklaren.”
2.4.2.
Een brief van de inspecteur van 11 juni 2013 aan de toenmalige gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:
“Reeds geruime tijd heb ik de door u ingediende bezwaarschriften tegen de navorderingsaanslagen, primitieve aanslagen en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2010 ten name van de volgende personen (hierna te noemen: belanghebbenden) in behandeling:
(…)
[X] [###]
(…)
Op 4 juni 2013 heb ik het voorgaande met u besproken en heb ik geconcludeerd dat u de werkelijke herkomst van de gelden verzwijgt en dat u niet voldoet aan uw informatieverplichting van artikel 47 AWR.”
2.4.3.
Een brief van de inspecteur van 8 november 2013 aan de toenmalige gemachtigde waarin onder meer en voor zover hier van belang het volgende is vermeld:
“Op 4 januari 2011 heeft u bezwaar aangetekend tegen de navorderingsaanslagen, primitieve aanslagen en voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2005 tot en met 2010 welke zijn opgelegd ten name van de volgende personen (hierna te noemen: belanghebbenden):
(…)
[X] [###]
(…)
Uw gemachtigden hebben aan mij de volgende leningsovereenkomsten en/of schuldbekentenissen overgelegd:
Nr. Schuldenaar Datum Bedrag Bijzonderheid
(…)
21. [X] 06-07-2005 SEK 500.000 [Mercedes Benz]
22. [X] 03-10-2005 € 125.000 [adres 1] , [plaats 1]
23. [X] 24-10-2008 € 450.000 [adres 2] , [plaats 2]
24. [X] 24-10-2008 € 950.000 [adres 3] , [plaats 1]
(…)
Ik stel vast dat ik u meerdere keren heb gevraagd naar de herkomst van gelden, en dat u deze vraag heeft beantwoord door te stellen dat u deze gelden heeft geleend, alsmede dat u ten bewijze hiervan leningsovereenkomsten heeft overgelegd. Nu blijkt dat deze leningsovereenkomsten zijn vervalst, dient te worden geconcludeerd dat u mijn vragen bewust niet naar waarheid heeft beantwoord en dat u derhalve niet aan uw informatieverplichting van artikel 47 AWR heeft voldaan.
(…)
5. Laatste verzoek om informatie
Nu u niet adequaat op mijn verzoek om informatie hebt gereageerd, ben ik voornemens een informatiebeschikking (ex artikel 52a AWR) aan u af te geven. Alvorens dit te doen stel ik u echter nog eenmaal in de gelegenheid mijn vragen naar waarheid te beantwoorden. Ik verzoek u daarom de volgende vraag te beantwoorden:
Hoe hebben belanghebbenden, afgezien van de bekende bijstandsuitkeringen en dergelijke die zij hebben ontvangen, de financiële middelen vergaard waarmee zij sinds 2005 auto’s, huizen en het gezamenlijke levensonderhoud hebben betaald?
Ik verzoek u deze vraag binnen twee weken na dagtekening van deze brief te beantwoorden.”
2.5.
Tot de gedingstukken behoren afschriften van de vertalingen van de leningsovereenkomsten nr. 21 tot en met 24. Leningsovereenkomst 21 betreft een ‘eenvoudig schuldbewijs’ van 500.000 Zweedse kronen met belanghebbende en een familielid als ‘leningnemers’. De lening is verstrekt voor het ‘uitoefenen van bedrijfsactiviteiten in bestaande zaak’.
Leningsovereenkomst 22 luidt voor zover hier van belang:
“ [X1] kent aan [X] een renteloze lening toe van € 125.000, waarvan 95.000 voor het aankopen van de woning (…) aan [adres 1] , [postcode 1] [plaats 1] , Nederland, en 30.000 voor de aanbouw.
(…)
Angered, 3 oktober 2005.”
Leningsovereenkomst 23 luidt voor zover hier van belang:
“ [X1] verschaft [X] hierbij een rentevrije lening van € 450.000,-. Deze lening dient te worden gebruikt voor het kopen van een woning, gelegen op het adres [adres 2] , [postcode 2] [plaats 2] , Nederland. (…)
Angered, 6 november 2008.”
Leningsovereenkomst 24 luidt voor zover hier van belang:
“ [X1] verschaft [X] hierbij een rentevrije lening van € 950.000,-. Deze lening dient te worden gebruikt voor het kopen van een woning, gelegen op het adres [adres 3] , [postcode 3] [plaats 1] , Nederland. (…)
Angered, 6 november 2008.”
2.6.
De inspecteur heeft met dagtekening 3 december 2013 de onderhavige informatiebeschikking vastgesteld.
2.7.
Belanghebbende is samen met een aantal familieleden door de meervoudige strafkamer van rechtbank Oost-Brabant bij vonnis van 18 januari 2016 veroordeeld voor het medeplegen van gewoontewitwassen en het medeplegen van valsheid in geschrifte. De strafrechter heeft daarbij onder meer de gestelde herkomst van de gelden waarmee de verschillende woningen zijn aangekocht – inzameling door de [gemeenschap] – als ongeloofwaardig terzijde geschoven en de op die herkomst voortbouwende overeenkomsten voor het merendeel aangemerkt als valselijk opgemaakt.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de informatiebeschikking terecht is afgegeven. Het geschil spitst zich toe op het antwoord op de vraag of belanghebbende heeft voldaan aan de informatieplicht van artikel 47 van de AWR, zijn alle vragen van de inspecteur afdoende beantwoord? Belanghebbende stelt dat de informatiebeschikking ten onrechte is afgegeven, de inspecteur stelt dat dit terecht is gebeurd.
3.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat het bezwaarschrift tijdig is ingediend. De rechtbank is van oordeel dat het standpunt van de inspecteur juist is. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken dat belanghebbendes bezwaar niet-ontvankelijk is.
4.2.
Artikel 47, eerste lid, van de AWR bepaalt:
“Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:
a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;
b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan - zulks ter keuze van de inspecteur - waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”
Artikel 49, eerste lid, van de AWR bepaalt:
“De gegevens en inlichtingen dienen duidelijk, stellig en zonder voorbehoud te worden verstrekt, mondeling, schriftelijk of op andere wijze - zulks ter keuze van de inspecteur - en binnen een door de inspecteur te stellen termijn.”
Artikel 52a, eerste lid van de AWR bepaalt, voor zover te dezen van belang, het volgende:
“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.”
4.3.
Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur heeft gehandeld in strijd met het verbod van détournement de pouvoir, omdat hij de informatiebeschikking uitsluitend heeft gegeven met het doel van omkering van de bewijslast, waardoor belanghebbende met een bewijslast wordt opgezadeld waar hij onmogelijk aan kan voldoen. De rechtbank volgt belanghebbende hierin niet. De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de informatiebeschikking is genomen omdat zijns inziens niet is voldaan aan artikel 47 van de AWR. Het niet voldoen aan artikel 47 van de AWR kan tot omkering van de bewijslast leiden. Om de bewijslast op deze grond te kunnen omkeren, moet eerst een informatiebeschikking worden genomen. De handelwijze van de inspecteur stemt overeen met het wettelijk stelsel. Van een schending van het verbod van détournement de pouvoir is geen sprake.
4.4.
Belanghebbende heeft niet betwist dat de inspecteur zich in redelijkheid op het standpunt kan stellen dat de gevraagde informatie relevant kan zijn voor de belastingheffing. Belanghebbende heeft naar aanleiding van de door de inspecteur gestelde vragen over de herkomst van gelden informatie verstrekt in die zin dat de contante gelden die zijn gebruikt voor de aanschaf van woonhuizen en auto’s afkomstig zijn van inzamelingsacties door andere [familieleden] en vervolgens aan belanghebbende ter beschikking zijn gesteld. Belanghebbende ontkent niet dat de aan de inspecteur overgelegde schriftelijke stukken pas geruime tijd na de datum, waarop de gelden volgens belanghebbende ter beschikking zijn gesteld, en wel door zijn familie in samenwerking met de Zweedse voorzitter [,] zijn opgesteld teneinde de inspecteur schriftelijk bewijs van de eerder mondeling aangegane leenovereenkomsten te kunnen leveren.
4.5.
Met de verstrekte informatie heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank geen afdoende antwoord gegeven op alle door de inspecteur gestelde vragen. De enkele verwijzing van belanghebbende naar de leningsovereenkomsten is onvoldoende beantwoording van de vragen van de inspecteur. Zelfs als de rechtbank er vanuit zou gaan dat aan belanghebbende door de [gemeenschap] geld ter beschikking is gesteld voor de aanschaf en verbouwing van de in 2.2. genoemde panden, is uit het bestaan van de leningsovereenkomsten niet op te maken hoe belanghebbende in de onderhavige jaren in zijn levensonderhoud heeft voorzien en uit welke middelen hij de diverse auto’s heeft betaald. Met hetgeen belanghebbende aan bescheiden, wat daar overigens van zij, heeft overgelegd, heeft hij derhalve niet voldaan aan zijn inlichtingenverplichting als bedoeld in artikel 47 van de AWR. De informatiebeschikking is terecht vastgesteld en het beroep moet ongegrond worden verklaard.
4.6.
De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking gestelde vragen te beantwoorden. De rechtbank acht een termijn van twee maanden passend en acht het redelijk deze termijn te doen aanvangen vanaf de dag na die van verzending van deze uitspraak.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart:
- het beroep ongegrond;
- stelt belanghebbende in de gelegenheid om binnen twee maanden na de dag van de verzending van deze uitspraak de door de inspecteur verzochte informatie te verstrekken.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2017 door mr.drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. C.A.F.M. Stassen en mr. E. Kouwenhoven, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.