Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
2.Feiten
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
5.Proceskosten
6.Beslissing
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst over een informatiebeschikking die aan de belanghebbende was afgegeven. De inspecteur had op 3 december 2013 een informatiebeschikking vastgesteld op basis van artikel 52a van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR), omdat de belanghebbende niet of niet volledig had voldaan aan zijn informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 47 van de AWR. De belanghebbende had in de jaren 2005 tot en met 2010 aangifte gedaan voor de inkomstenbelasting en premies volksverzekeringen, maar de inspecteur had twijfels over de juistheid van deze aangiften en de herkomst van de door de belanghebbende opgegeven inkomsten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de inspecteur terecht de informatiebeschikking heeft afgegeven, omdat de belanghebbende niet afdoende had geantwoord op de vragen van de inspecteur. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende onvoldoende bewijs had geleverd voor de herkomst van de gelden die hij had gebruikt voor de aankoop van onroerend goed en auto’s. De rechtbank heeft de belanghebbende in de gelegenheid gesteld om binnen twee maanden na de uitspraak alsnog de gevraagde informatie te verstrekken. De rechtbank heeft het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.
De uitspraak benadrukt het belang van de informatieplicht van belastingplichtigen en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van omkering van de bewijslast.