De rechtbank is al de door beide partijen aangedragen bewijsmiddelen afwegende van oordeel dat het eerste scenario aannemelijk gemaakt is. In een geval waarin gebruik wordt gemaakt van een boekhoudsysteem dat een afroommodule heeft, én waarin vaststaat dat gebruik is gemaakt van de afroommodule, is daarmee in beginsel voldoende bewijs dat de aandeelhouders de module hebben gebruikt. Het door belanghebbende verdedigde scenario acht de rechtbank niet aannemelijk. De rechtbank is van oordeel dat aan de verklaringen van werknemer S. te weinig bewijskracht toekomt.
Hierbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat voorhands niet aannemelijk is dat een ondernemer de kassa-afsluiting volledig en zonder enige controle aan een derde overlaat.
Voorts zijn er onderdelen van de verklaring van werknemers S die afdoen aan de geloofwaardigheid van zijn verklaring. De verklaring van werknemer S ter zitting was op punten betrekkelijk algemeen, weinig specifiek en beperkt verifieerbaar, bijvoorbeeld met betrekking tot de contacten met ‘ [J] ’. Er zijn bovendien discrepanties tussen de verklaring van [B] en de verklaring van werknemer S, bijvoorbeeld wat betreft de aanwezigheid van [A] tijdens hun gesprekken. Ook sporen verklaringen van werknemers S. op onderdelen niet met de bevindingen in het rapport van [persoon A] van 12 december 2016 over het kassasysteem, bijvoorbeeld met betrekking tot de code.
Aan de verklaring van werknemer S. doet ook het volgende af. Werknemer S. heeft verklaard dat hij in de maand september 2011 is begonnen met het gebruik van de afroommodule, terwijl uit het urenoverzicht van de inspecteur blijkt dat hij in die maand niet heeft gewerkt. Verder was werknemer S. in april 2012 niet meer in dienstbetrekking bij het wokrestaurant en heeft werknemer X. volgens het urenoverzicht van de inspecteur in die maand niet gewerkt, terwijl er in die maand toch negenentwintig keer gebruik is gemaakt van de software. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende verklaring gegeven. Het dienstverband van werknemer S. is in september 2011 beëindigd geweest, omdat er loonbeslag dreigde te worden gelegd en belanghebbende daarbij niet betrokken wilde worden. Hoewel werknemer S. in die maand niet in dienst was, was hij nog wel veel aanwezig in het restaurant. Hij at bijna dagelijks mee met het personeel en bleef daarna vaak nog om te helpen. Hij verrichte dan de werkzaamheden die hij altijd verrichte (kassa werkzaamheden). Hij deed dat zonder enige vergoeding. Hetzelfde heeft zich voorgedaan ten aanzien van werknemer X. in april 2012. De rechtbank acht deze verklaring niet aannemelijk. Niet valt in te zien dat iemand die niet in dienstbetrekking is en ook geen familie is van de aandeelhouders bijna dagelijks werkzaamheden verricht in het restaurant zonder daarvoor enige vergoeding te ontvangen. Bovendien weegt de rechtbank mee dat (i) werknemer S. tijdens het getuigenverhoor desgevraagd door de inspecteur naar de periode september 2011 tot maart 2012, geen melding heeft gemaakt van het niet in dienst zijn in september 2011, alsmede dat (ii) de stellingen van belanghebbende over september 2011 pas gegeven zijn nadat de inspecteur heeft gewezen op het ontbreken van werknemer S. op het urenoverzicht.
Met hetgeen belanghebbende heeft gesteld, de schriftelijke verklaring van werknemer S. en diens getuigenverklaring is dan ook niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van verduistering van omzet door twee oud-werknemers. De rechtbank acht aannemelijk dat de aandeelhouders zelf gebruik hebben gemaakt van de afroommodule en dat de afgeroomde bedragen door de aandeelhouders aan de onderneming zijn onttrokken.