[gedaagde] heeft aangevoerd dat zij steeds de CAO naar de letter heeft uitgevoerd. Volgens [gedaagde] is de nationale rechter niet bevoegd de cao-bepalingen die algemeen verbindend zijn verklaard contra legem uit te leggen, noch bevoegd afbreuk te doen aan algemene beginselen van unierecht, zoals het rechtszekerheidsbeginsel en het beginsel dat verplichtingen niet met terugwerkende kracht mogen worden opgelegd.
Voorts heeft [gedaagde] aangevoerd dat het haar niet is toegestaan ten nadele of ten gunste van de werknemer af te wijken in verband met het standaard karakter van de CAO. Daaraan heeft zij toegevoegd dat de door [eiseres] voorgestane afwijking van de CAO in strijd is met de standaard CAO en om die reden op haar beurt nietig. Volgens [gedaagde] valt niet in te zien waarom de door [eiseres] beoogde nietigheid voor moet gaan op de nietigheid die het gevolg is van afwijking van de standaard CAO.
5.3.3
Zoals hiervoor overwogen is de bepaling in de CAO die de ORT uitsluit van het vakantieloon in een geval als dit, waarin de intrinsieke band tussen de door de werknemer vervulde functie en de onregelmatigheidsdiensten vast staat, in strijd met dwingend recht (artikel 7:639 jo. 7:645 BW) en in strijd met artikel 7 lid 1 van voornoemde arbeidstijdenrichtlijn.
Bij arrest van 13 september 2016, ECLI:NL:GHDHA:2016:2587, heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage (ad 2.11) overwogen: “De stelling van [werkgever] dat de cao-bepaling niet nietig kan worden verklaard omdat de CAO algemeen verbindend is verklaard, gaat niet op. Een algemeen verbindend verklaarde CAO is weliswaar een wet in materiële zin, maar deze mag niet in strijd komen met een wet in formele zin, in dit geval artikel 7:639 BW.”. Met artikel 7:639 BW is uitvoering gegeven aan artikel 7 van de arbeidstijdenrichtlijn. De cao-bepaling is door de algemeen verbindendverklaring weliswaar gelijk te stellen met een bepaling van materieel recht, maar de enkele algemeen verbindverklaring maakt niet dat een zodanige cao-bepaling wel in strijd mag komen met dwingend recht. Door te bepalen dat een wettelijke regel van dwingend recht is, wordt beoogd de werking te onthouden aan partijen bindende regelingen die afbreuk doen aan beschermenswaardige aanspraken. Er is geen rechtsregel die rechtvaardigt dat afbreuk wordt gedaan aan deze doelstelling, ook niet als het gaat om een algemeen verbindend verklaarde CAO. Op grond hiervan gaat een bepaling van dwingend recht voor en is geen sprake van richtlijnconforme interpretatie die contra legem is. Aangezien deze cao-bepaling de beschermingswaardige aanspraak op betaling van ORT tijdens vakantie en verlof beperkt, dient deze cao-bepaling buiten toepassing te blijven voor zover sprake is van beperking van het vakantieloon. Het niet toekennen van deze beloningscomponent kan de werknemer prikkelen niet of minder met vakantie of verlof te gaan, en dat komt in strijd met de recuperatie doelstelling van de arbeidstijdenrichtlijn en artikel 7:639 BW.
Toewijzen voor zover [eiseres] tijdens vakanties was ingeroosterd?
5.3.4
[gedaagde] betoogt dat [eiseres] alleen recht op doorbetaling van ORT zou hebben, als zij voor ORT-diensten zou zijn ingeroosterd maar, in plaats van te werken, vakantie zou hebben genoten. Dit betoog gaat er aan voorbij dat het om doorbetaling van loon gaat gedurende vakantie. Of [eiseres] tijdens vakanties nu wel of niet zou zijn ingeroosterd in ORT-diensten, maakt voor de berekening geen verschil.
Bovenwettelijke uren
5.3.5
Ook het betoog van [gedaagde] om alleen over wettelijke vakantiedagen ORT toe te wijzen, volgt de kantonrechter niet. Artikel 7:639 BW geeft geen ruimte voor de opvatting dat een werkgever niet verplicht is om loon door te betalen over de bovenwettelijke vakantiedagen. Bovendien geeft de bepaling geen ruimte om van een ander loonbegrip uit te gaan bij bovenwettelijke vakantiedagen. Er bestaat weliswaar geen verplichting om bovenwettelijke vakantiedagen toe te kennen, maar indien die met de werknemer zijn overeengekomen, dan volgt daaruit de verplichting om loon door te betalen als de werknemer bovenwettelijke vakantiedagen opneemt. Dat ORT ook over de bovenwettelijke vakantie-uren moet worden betaald, vloeit voort uit de hiervoor genomen beslissing dat ORT onder het loonbegrip valt.
Dat is ten aanzien van “extra verlofuren in de vorm van Persoonlijk Budget Levensfase (PBL)” niet anders. Deze verlofuren kunnen ook ter recuperatie worden aangewend (ook al heeft een werknemer de keuze de opgebouwde PBL-uren voor een ander doel in te zetten). Het niet in het vakantieloon verdisconteren van de ORT kan voor de werknemer een prikkel zijn om niet of minder gebruik te maken van extra verlofuren in de vorm van PLB, zodat de ORT tot de componenten behoort waaruit het vakantieloon is opgebouwd.
Toewijzing op grond van de redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar?
5.3.6.1
In dit verband heeft [gedaagde] er op gewezen
- dat [eiseres] in strijd met artikel 6:89 BW niet binnen bekwame tijd heeft geklaagd,
- dat de CAO een onderhandelingsresultaat is, waaraan een proces van geven en nemen ten grondslag ligt, en
- dat van toewijzing van de vordering precedentwerking uitgaat.
te laat geprotesteerd?
5.3.6.2 Volgens [gedaagde] heeft [eiseres] heeft pas in september 2015 voor het eerst geklaagd over een tekortkoming in de nakoming van de arbeidsovereenkomst over het tijdvak 2011 – 2015. Dat is volgens haar niet binnen bekwame tijd, zoals artikel 6:89 BW eist.
Voor rechtsverwerking is niet vereist dat degene die zijn recht verwerkt zich bewust was van zijn recht, dan wel dat de wederpartij daarvan gerechtvaardigd mocht uitgaan. Wel dient de schuldeiser zich volgens vaste rechtspraak gedragen te hebben op een wijze die naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onverenigbaar is met het vervolgens geldend maken van het betrokken recht. Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking (zie: HR 21 juni 2002, ECLI:NL:HR:2002:AE1529). Daarbij komt dat volgens vaste jurisprudentie in het algemeen geen vaste termijn kan worden gehanteerd bij toepassing van artikel 6:89 BW, ook niet als uitgangspunt. Het tijdstip van 15 september 2011 waarop het arrest van het Europese Hof Williams / British Airways is gewezen, vormt wel een belangrijke factor, maar is niet doorslaggevend. Voorts geldt dat voor een beroep op rechtsverwerking de aanwezigheid van bijzondere omstandigheden is vereist als gevolg waarvan bij [gedaagde] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, dan wel dat de positie van [gedaagde] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in het geval [eiseres] haar aanspraken alsnog geldend zou maken. Gedragingen aan de zijde van [eiseres] waaruit [gedaagde] het vertrouwen kon ontlenen dat [eiseres] zijn loonaanspraken niet geldend zou maken, zijn niet gesteld en daarvan is ook niet gebleken. Het enkele feit dat de financiële belangen groot zijn en er sprake kan zijn van precedentwerking, is naar het oordeel van de kantonrechter evenmin voldoende grond om een beroep op rechtsverwerking te rechtvaardigen. Ook het –impliciete- argument dat [gedaagde] bij eerder klagen door [eiseres] maatregelen had kunnen nemen om haar schade te beperken, gaat niet op. Immers, ook [gedaagde] heeft kennis kunnen nemen van de uitspraak van het Europese Hof zodat zij zich moest beraden over de gevolgen daarvan voor haar organisatie. Daaruit moet worden afgeleid dat ook [gedaagde] , als grote werkgever, op de hoogte had kunnen zijn van het standpunt zoals [eiseres] dat in deze procedure heeft ingenomen en de gevolgen die daaruit zouden kunnen voortvloeien.
Dit verweer van [gedaagde] wordt dan ook verworpen
De CAO is een onderhandelingsresultaat
5.3.6.3
Betaling van ORT zou leiden tot een andere balans in het arbeidsvoorwaardenpakket van de CAO. Door met terugwerkende kracht uitbetaling te eisen, betekent dat, dat [gedaagde] andere arbeidsvoorwaarden zou moeten aanpassen om de balans te herstellen in de CAO en dat kan zij niet. De redelijkheid en billijkheid staan aan toewijzing dus in de weg. [gedaagde] wijst er op dat per 1 januari 2016 de CAO-partijen afspraken hebben gemaakt over uitbetaling van ORT tijdens vakantie en verlof. Uit de preambule blijkt volgens [gedaagde] dat “sprake is van een compromis in de onderhandelingen waarbij het belang van het creëren van en duidelijkheid voor de toekomst op dit punt onderdeel is geworden van de package deal.”. De beperkende werking van redelijkheid en billijkheid brengt mee dat dit evenwicht niet mag worden verstoord en de vordering daarom moet worden afgewezen, aldus [gedaagde] .
Dit verweer wordt verworpen. Verstoring van het contractuele “evenwicht” kan geen grond vormen om toe te laten dat ten nadele van de door artikel 7:639 BW beschermde belangen van de werknemer wordt afgeweken en niet richtlijn- conform wordt gehandeld. De wetgever heeft voor dit geval geen bepaling in het leven geroepen waarin is geregeld dat bij CAO wel mag worden afgeweken. Artikel 7:639 BW is niet van “driekwart dwingend recht”.
Onaanvaardbaar zware financiële last (precedentwerking)?
5.3.6.4
[gedaagde] heeft bij de conclusie van antwoord aangevoerd dat precedentwerking voor haar “zou leiden tot een ontoelaatbare toename van kosten .“. Bij de conclusie van dupliek heeft [gedaagde] daaraan toegevoegd: “Indien de vorderingen van [eiseres] worden toegewezen, valt te verwachten dat andere werknemers, die de uitkomst van de onderhavige procedure afwachten, daar een beroep op zullen doen. Daar gaat een precedentwerking vanuit waardoor [gedaagde] onevenredig zal worden getroffen.”.
Kort weergegeven, heeft [eiseres] in dit verband gesteld dat het Europese Hof van Justitie een jaarlijkse vakantie met behoud van loon beschouwt als een bijzonder beginsel van communautair sociaal recht, zodat niet spoedig voor de hand ligt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn indien een werknemer zich op dit beginsel beroept. De gevolgen van nietigheid dienen volgens [eiseres] veeleer voor rekening van [gedaagde] te blijven.
[gedaagde] heeft geen enkel inzicht gegeven in de financiële gevolgen van de gestelde precedent werking. Niet blijkt om hoeveel werknemers het gaat, noch om welke bedragen het gaat. Het is ook niet zonder meer aannemelijk dat elke medewerker zijn of haar rechten heeft veilig gesteld zoals [eiseres] dat heeft gedaan. Bij deze stand van zaken mag dit verweer van [gedaagde] geen belemmering voor [eiseres] vormen om haar gerechtvaardigde loonaanspraken te gelde te maken. Ten slotte heeft de kantonrechter hierbij betrokken dat het Europese Hof een jaarlijkse vakantie met behoud van loon beschouwt als een bijzonder belangrijk beginsel van communautair recht, zodat niet voor de hand ligt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn als een werknemer zich op dit beginsel beroept.