3.2Op grond van artikel 1b, tweede lid, van de Woningwet is het verboden een bestaand bouwwerk, open erf of terrein in een staat te brengen, te laten komen of te houden die niet voldoet aan de op de staat van dat bouwwerk, open erf of terrein van toepassing zijnde voorschriften, bedoeld in artikel 2, eerste lid, aanhef en onderdeel b.
Op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet worden bij of krachtens algemene maatregel van bestuur technische voorschriften gegeven omtrent de staat van een bestaand bouwwerk.
De in dit artikellid bedoelde algemene maatregel van bestuur is het Bouwbesluit .
Op grond van artikel 1.3, eerste lid, van het Bouwbesluit behoeft niet aan een in hoofdstuk 2 tot en met 7 gesteld voorschrift te worden voldaan indien het bouwwerk of het gebruik daarvan, anders dan door toepassing van het desbetreffende voorschrift, ten minste dezelfde mate van veiligheid, bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het milieu biedt als is beoogd met de in die hoofdstukken gestelde voorschriften.
In hoofdstuk 2 van het Bouwbesluit zijn technische bouwvoorschriften opgenomen uit het oogpunt van veiligheid. In afdeling 2.10 van het Bouwbesluit zijn voorschriften opgenomen ter beperking van uitbreiding van brand.
Op grond van artikel 2.87, eerste lid, van het Bouwbesluit is een bestaand bouwwerk zodanig dat de kans op snelle uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
Op grond van artikel 2.89, eerste lid, van het Bouwbesluit heeft een brandcompartiment een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan de in tabel 2.87 aangegeven waarde. Deze waarde bedraagt voor een industriefunctie 3.000 m².
Op grond van 2.90, eerste lid, van het Bouwbesluit is de volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) van een brandcompartiment naar een ander brandcompartiment en een besloten ruimte waardoor een extra beschermde vluchtroute voert, ten minste 20 minuten.
Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompartiment naar een ruimte van een op een aangrenzend perceel gelegen gebouw voor het op het andere perceel gelegen gebouw wordt uitgegaan van een identiek maar spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens gelegen gebouw. Indien het perceel grenst aan een openbare weg, openbaar water of openbaar groen, of een perceel dat niet is bestemd voor bebouwing of voor een speeltuin, een kampeerterrein of opslag van brandgevaarlijke stoffen vindt deze spiegeling plaats ten opzichte van het hart van die weg, dat water, dat groen of dat perceel.
In afdeling 6.7 van het Bouwbesluit zijn regels opgenomen voor het bestrijden van brand.
Artikel 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit bepaalt dat een bouwwerk een toereikende bluswatervoorziening heeft. Dit geldt niet indien de aard, ligging of het gebruik van het bouwwerk dat naar het oordeel van het bevoegd gezag niet vereist.
4. Ter beoordeling aan de rechtbank ligt de vraag voor of het college op goede gronden aan eiseres een last onder dwangsom heeft opgelegd.
Voor de beantwoording van deze vraag moet allereerst worden vastgesteld of het college bevoegd is om handhavend op te treden. Het college is slechts bevoegd om handhavend op te treden indien sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift, als bedoeld in artikel 5:1, eerste lid, van de Awb.
5. Het college stelt zich op het standpunt dat ten aanzien van Hal 5 sprake is van een overtreding van artikel 2.89, eerste lid, artikel 2.90 eerste en tweede lid, en artikel 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit. Eiseres betwist dit.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet meer in geschil is dat Hal 5, ondanks de verleende en onherroepelijke bouwvergunning uit 2000, in de huidige feitelijke situatie moet voldoen aan de minimale eisen die de voorschriften van het Bouwbesluit stellen aan bestaande bouwwerken. Dit volgt immers uit artikel 1b, tweede lid, in samenhang gelezen met artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Woningwet.
Dit betekent dat Hal 5 moet voldoen aan de in de artikelen 2.89, eerste lid, 2.90, eerste en tweede lid, en 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit opgenomen functionele en prestatie-eisen of dat, indien dit niet het geval is, er sprake moet zijn van een gelijkwaardige oplossing, als bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit. Indien niet wordt voldaan aan deze eisen en evenmin sprake is van een gelijkwaardige oplossing moet tot de conclusie worden gekomen dat sprake is van een overtreding van een wettelijk voorschrift en is het college bevoegd om handhavend op te treden.
6. Vanwege de tegenstrijdige conclusies in de door partijen overgelegde deskundigenrapporten en de vele technische aspecten van het geschil heeft de rechtbank aanleiding gezien om de StAB als onafhankelijke deskundige in te schakelen.
In de onderzoeksopdracht is aan de StAB verzocht om te onderzoeken of de huidige feitelijke situatie van Hal 5 leidt tot een overtreding van de artikelen 2.89, eerste lid, 2.90, eerste en tweede lid, en 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit. Indien dit het geval is dient de StAB eveneens te bezien of sprake is van een gelijkwaardige oplossing, als bedoeld in artikel 1.3 van het Bouwbesluit.
De StAB is verzocht om in het onderzoek in ieder geval aandacht te besteden aan de volgende vragen:
Bestaat Hal 5 in de huidige feitelijke situatie uit één brandcompartiment of uit meerdere brandcompartimenten?
Moet om de stralingsbelasting te berekenen worden uitgegaan van een fictieve bronbestraling van 45 kW/m² of van de werkelijke bronbestraling, die in dit geval mogelijk hoger ligt dan 45 kW/m²?
Is sprake van een toereikende bluswatervoorziening, als bedoeld in artikel 6.30, eerste lid, van het Bouwbesluit?
Voor het geval dat de StAB tot de conclusie komt dat sprake is van een overtreding van het Bouwbesluit is de StAB eveneens verzocht oplossingen aan te dragen op welke wijze de strijdigheid met het Bouwbesluit dan kan worden opgeheven. Daarbij moet in ieder geval aandacht worden besteed aan de door partijen voorgestelde oplossingen.