201400860/2/R2.
Datum uitspraak: 6 mei 2015
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KEM Zwitserse Kade B.V. (hierna: KEM B.V.), gevestigd te Zeist,
appellante,
en
de raad van de gemeente Zeist,
verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 19 november 2013, kenmerk 13RV0078, heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieherziening Austerlitz/Zeisterbossen, Zwitsersekade 6" vastgesteld.
Tegen dit besluit heeft KEM B.V. beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
KEM B.V. heeft bij brief van 16 oktober 2014 nadere stukken ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 31 oktober 2014, waar KEM B.V., vertegenwoordigd door R.J.M.M. van den Hurk, bijgestaan door mr. P.V. Kleijn, advocaat te Utrecht, en de raad, vertegenwoordigd door mr. C.M.P. Zegers en vergezeld door drs. A.C. de Bruin, werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Bij tussenuitspraak van 17 december 2014 in zaak nr. 201400860/1/R2 heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak het daarin omschreven gebrek in het besluit van 19 november 2013 te herstellen. Deze tussenuitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 3 maart 2015, kenmerk 15RV011, heeft de raad het bestemmingsplan "Reparatieherziening Austerlitz/Zeisterbossen, Zwitsersekade 6" gewijzigd vastgesteld.
KEM B.V. is in de gelegenheid gesteld haar zienswijze over de wijze waarop het gebrek is hersteld naar voren te brengen. Van deze gelegenheid heeft zij gebruik gemaakt.
De Afdeling heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.
Vervolgens heeft de Afdeling het onderzoek gesloten.
Overwegingen
1. Het beroep van KEM B.V. tegen het besluit van 19 november 2013 richt zich tegen de voor de gronden van het perceel Zwitsersekade 6 te Zeist in de verbeelding van het plan opgenomen aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%) = 37". Zij betoogt onder meer dat het maximum bebouwingspercentage met 37% te laag is vastgesteld gelet op de bestaande feitelijke situatie.
De Afdeling heeft in de tussenuitspraak overwogen dat het besluit van 19 november 2013 niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid, omdat de raad bij de berekening van het toegestane bebouwingspercentage voor het op het perceel Zwitsersekade 6 aanwezige gebouw B niet is uitgegaan van de vergunde afmeting en geen rekening heeft gehouden met de op bedoeld perceel aanwezige gebouwen H1, H2, I en J.
2. Gelet op de tussenuitspraak is het beroep van KEM B.V. tegen het besluit van 19 november 2013 gegrond. Dit besluit dient wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) te worden vernietigd.
3. In de tussenuitspraak heeft de Afdeling de raad opgedragen om binnen 12 weken na de verzending van de tussenuitspraak met inachtneming van overwegingen 5.3 en 5.5 alsnog te voorzien in een deugdelijke planregeling wat betreft de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%) = 37".
4. Ter uitvoering van de tussenuitspraak heeft de raad bij besluit van 3 maart 2015 het bestemmingsplan "Reparatieherziening Austerlitz/Zeisterbossen, Zwitsersekade 6" gewijzigd door het maximum bebouwingspercentage voor het perceel Zwitsersekade 6 vast te stellen op 41%. De raad heeft hiertoe in de verbeelding van het plan de aanduiding "maximum bebouwingspercentage (%) = 41" opgenomen.
5. Het besluit van 3 maart 2015 is ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede onderwerp van dit geding.
KEM B.V. heeft naar aanleiding van het besluit van 3 maart 2015 een zienswijze ingediend. In haar zienswijze stelt KEM B.V. dat de raad met de vaststelling van het maximum bebouwingspercentage voor het perceel Zwitsersekade 6 op 41%, heeft voldaan aan de in de tussenuitspraak gegeven opdracht. De Afdeling leidt hieruit af dat KEM B.V. geen inhoudelijke bezwaren heeft tegen het besluit van 3 maart 2015. Het van rechtswege ontstane beroep tegen het besluit van 3 maart 2015 is ongegrond.
6. In haar brief van 16 oktober 2014 en in haar zienswijze verzoekt KEM B.V. om de raad op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: Bpb) te veroordelen tot vergoeding van de werkelijk door haar gemaakte proceskosten. KEM B.V. verzoekt hierbij in aanmerking te nemen de salariskosten van de beroepsmatig verleende rechtsbijstand ten bedrage van € 11.512,84 en de kosten ten bedrage van € 193,60 voor het opstellen van een deskundigenrapport van het onderzoek naar de werkelijke omvang van gebouw B. KEM B.V. heeft specificaties van de door haar gemaakte kosten overgelegd.
KEM B.V. betoogt hiertoe dat de raad stelselmatig heeft geweigerd te reageren op haar constatering dat de bebouwde oppervlakte van het perceel Zwitsersekade 6 niet juist is berekend en op haar verzoeken om gezamenlijk de feitelijke situatie correct vast te stellen. Hierdoor heeft de raad KEM B.V. bewust en volstrekt onnodig gedwongen te procederen om te komen tot het juiste redelijke bebouwingspercentage en was zij genoodzaakt zelf uitgebreider feitenmateriaal te verzamelen. Omdat haar eigen inspanningen kennelijk niet mochten baten, heeft KEM B.V. professionele rechtsbijstand moeten inroepen. Volgens KEM B.V. was het van meet af aan evident dat het plan wat het toegestane bebouwingspercentage betreft geen stand kon houden. Indien de raad de voorbereiding van het plan zorgvuldiger had gedaan, dan hadden de kosten van rechtsbijstand voor haar beperkter kunnen blijven. Hierbij acht KEM B.V. van belang dat de raad zowel voorafgaand aan als tijdens de zitting bij de Afdeling heeft erkend dat bij de berekening van het toegestane bebouwingspercentage door hem fouten zijn gemaakt. Door voorafgaand aan de vaststelling van het plan op het perceel een meting te doen van de feitelijk aanwezige bebouwing, waarom KEM B.V. de raad meermaals tevergeefs heeft verzocht, had de raad deze fouten kunnen voorkomen en een zorgvuldig voorbereide en juist gemotiveerde beslissing kunnen nemen, aldus KEM B.V.
6.1. Ingevolge artikel 1, aanhef en onder a, van het Bpb kan een veroordeling in de kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb uitsluitend betrekking hebben op kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, aanhef en onder a, voor zover thans van belang, wordt het bedrag van de kosten, bedoeld in artikel 1, onderdeel a, bij de uitspraak vastgesteld overeenkomstig het in de bijlage opgenomen tarief.
Ingevolge het derde lid kan in bijzondere omstandigheden van het eerste lid worden afgeweken.
6.2. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 28 november 2012 in zaak nr. 201200686/1/A2), heeft het in de bijlage bij het Bpb neergelegde vergoedingsstelsel een forfaitair karakter. Indien zich bijzondere omstandigheden voordoen, kan op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb van dit forfaitaire stelsel worden afgeweken. Blijkens de nota van toelichting bij deze bepaling (Stb. 1993, 763) moet het daarbij gaan om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van dit forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt, bijvoorbeeld een geval waarin de burger door gebrekkige informatieverstrekking door de overheid op uitzonderlijk hoge kosten voor het verzamelen van het benodigde feitenmateriaal is gejaagd.
6.3. Uit de tussenuitspraak blijkt dat de raad voor de berekening van het op het perceel Zwitsersekade 6 toegestane bebouwingspercentage heeft beoogd alleen legaal tot stand gekomen bestaande bebouwing op het perceel als zodanig in het plan te bestemmen. De Afdeling acht dit uitgangspunt in dit geval niet onjuist. Om vast te kunnen stellen welke bestaande bebouwing op het perceel legaal tot stand is gekomen, heeft de raad onderzoek gedaan aan de hand van luchtfoto’s en verleende bouwvergunningen (thans: omgevingsvergunningen voor bouwen; hierna vergunning). Gelet hierop is de daadwerkelijke omvang van de op het perceel aanwezige gebouwen in beginsel niet van belang en bestond er, anders dan KEM B.V. betoogt, voor de raad op voorhand geen noodzaak om ter plaatse onderzoek te verrichten naar de feitelijke omvang van de bestaande bebouwing.
Uit de tussenuitspraak blijkt verder dat de raad bij de beoordeling van het bebouwingspercentage wat gebouw B betreft niet is uitgegaan van de op grond van de verleende vergunning vergunde juiste afmeting. De Afdeling heeft in dit verband overwogen dat, gelet op de tegenstrijdigheid in de tekening van de bestaande toestand, de aanwezigheid van een tekening van de nieuwe toestand die is vergund en gelet op de bevindingen in het door KEM B.V. overgelegde deskundigenrapport, het op de weg van de raad had gelegen om nader onderzoek te doen naar de lengte en daarmee naar de totale omvang van gebouw B. Ter zitting heeft de raad erkend dat een tegenstrijdigheid bestaat in de tekening die behoort bij de vergunning van 5 april 1988 en dat ervan moet worden uitgegaan dat voor dit gebouw een lengte van 37 meter is vergund. Verder blijkt uit de tussenuitspraak dat de raad wat de gebouwen H1, H2, I en J betreft, ondanks het niet bekend zijn van een voor deze gebouwen verleende vergunning, de overige omstandigheden met betrekking tot deze gebouwen in relatie tot het toegestane bebouwingspercentage onvoldoende bij de voorbereiding van het plan heeft betrokken. Gelet op een en ander heeft de Afdeling geoordeeld dat het plan in zoverre niet met de vereiste zorgvuldigheid is voorbereid.
6.4. Dat de raad bij het nemen van het besluit tot vaststelling van het plan bewust onzorgvuldig heeft gehandeld dan wel dit besluit tegen beter weten in heeft genomen en het de raad duidelijk moest zijn dat dit besluit geen stand zou houden, is door KEM B.V. niet aannemelijk gemaakt. De Afdeling ziet voor dat oordeel ook geen aanknopingspunten in de stukken en het verhandelde ter zitting. KEM B.V. heeft evenmin aannemelijk gemaakt dat zij door de handelwijze en besluitvorming van de raad is gedwongen tot het inroepen van rechtshulp waarmee een uitzonderlijke tijdsbesteding was gemoeid. De door KEM B.V. genoemde omstandigheden dat het plan onzorgvuldig is voorbereid als gevolg waarvan het plan wat het toegestane bebouwingspercentage betreft niet deugdelijk is gemotiveerd en dat de raad heeft erkend een fout te hebben gemaakt bij de beoordeling van de vergunning voor gebouw B, zijn naar het oordeel van de Afdeling op zichzelf geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 2, derde lid, van het Bpb.
De Afdeling ziet in hetgeen KEM B.V. heeft aangevoerd geen aanleiding om met toepassing van artikel 2, derde lid, van het Bpb voor de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand een hogere vergoeding toe te kennen dan de forfaitaire kostenvergoeding.
7. De raad dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. Voor de vergoeding van het door KEM B.V. overgelegde deskundigenrapport wordt een forfaitair bedrag van € 75,00 per uur gehanteerd.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Zeist van 19 november 2013, kenmerk 13RV0078, gegrond;
II. vernietigt het besluit van de raad van de gemeente Zeist van 19 november 2013, kenmerk 13RV0078;
III. verklaart het beroep tegen het besluit van de raad van de gemeente Zeist van 3 maart 2015, kenmerk 15RV011, ongegrond;
IV. veroordeelt de raad van de gemeente Zeist tot vergoeding van bij de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KEM Zwitserse Kade B.V. in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.375,00 (zegge: dertienhonderdvijfenzeventig euro), waarvan € 1.225,00 is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
V. gelast dat de raad van de gemeente Zeist aan de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid KEM Zwitserse Kade B.V. het door haar voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 318,00 (zegge: driehonderdachttien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. F.C.M.A. Michiels, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Plambeck, griffier.
w.g. Michiels w.g. Plambeck
lid van de enkelvoudige kamer griffier
Uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2015
159.