ECLI:NL:RBZWB:2017:3352

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 juni 2017
Publicatiedatum
2 juni 2017
Zaaknummer
BRE - 15 _ 5314
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omzetbelasting en btw-fraude bij intracommunautaire leveringen van auto’s

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 juni 2017 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende, die handelt in auto’s, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had het 0%-tarief voor omzetbelasting toegepast op leveringen van auto’s aan Italiaanse afnemers, afkomstig uit Duitsland. Na een strafrechtelijk onderzoek concludeerde de inspecteur dat de belanghebbende betrokken was bij btw-fraude. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur voldoende objectieve gegevens had verstrekt die aantoonden dat de belanghebbende wist of had moeten weten dat hij bij belastingfraude betrokken was. De naheffingsaanslagen die aan de belanghebbende waren opgelegd, werden dan ook terecht geacht. De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende niet de vereiste zorgvuldigheid had betracht en dat de inspecteur de verschuldigde omzetbelasting terecht had nageheven. De beroepen van de belanghebbende werden ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/5314, 15/5331 en 15/5332
uitspraak van 2 juni 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 30 juni 2002, 1 juli 2002 tot en met 31 december 2002 en 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 naheffingsaanslagen omzetbelasting opgelegd van onderscheidenlijk € 25.131 ( [aanslagnummer] .F01.2507) (hierna: naheffingsaanslag F01.2507), € 195.901 ( [aanslagnummer] .F01.2506) (hierna: naheffingsaanslag F01.2506) en € 704.022 ( [aanslagnummer] .F01.3506) (hierna: naheffingsaanslag F01.3506). Gelijktijdig bij het opleggen van de naheffingsaanslagen heeft de inspecteur heffingsrente in rekening gebracht van respectievelijk € 4.911, € 34.171 en € 103.706.
1.2.
De inspecteur heeft bij separate uitspraken op bezwaar van 28 juli 2015 de naheffingsaanslagen F01.2507 en F01.3506 en de daarbij behorende rentebeschikkingen gehandhaafd, de naheffingsaanslag F01.2506 verminderd tot € 170.770 en de daarbij behorende rentebeschikking dienovereenkomstig verminderd tot € 29.811.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen op 7 augustus 2015 digitaal, op dezelfde dag ontvangen bij de rechtbank, beroepen ingesteld. Ter zake van deze beroepen met zaaknummers 15/5314 (naheffingsaanslag F01.2507), 15/5331 (naheffingsaanslag F01.2506) en 15/5332 (naheffingsaanslag F01.3506) heeft de griffier van belanghebbende voor elk zaaknummer griffierecht geheven van € 167, dus in totaal € 501.
1.4.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan de inspecteur.
1.6.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2017 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, ter bijstand vergezeld van zijn zoon [de zoon] , de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] , verbonden aan [kantoor gemachtigde] te Helmond, en namens de inspecteur [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] .
1.7.
Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Belanghebbende heeft verklaard geen bezwaar te hebben tegen overlegging door de inspecteur van de bij de pleitnota behorende bijlagen.
Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met het afschrift van deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende dreef in de onderhavige tijdvakken een onderneming in de vorm van een eenmanszaak onder de naam ‘ [A BV] ’. Volgens de gegevens uit de Kamer van Koophandel heeft de eenmanszaak als bedrijfsomschrijving: “Detailhandel in schoenen, dames- en herenkleding en detailhandel in gebruikte en beschadigde auto’s.”
2.2.
Belanghebbende heeft ter zake van de verkoop van auto’s facturen uitgeschreven aan onder meer [A] (hierna: [A] ), [B] (hierna: [B] ), [C] (hierna: [C] ) en [D] (hierna: [D] ). Voormelde bedrijven waren gevestigd in Italië.
2.3.
Uit informatie afkomstig uit Duitsland is bij de ambtenaren van Belastingdienst/FIOD-ECD het vermoeden ontstaan dat in een rij van opeenvolgende facturaties omzetbelastingfraude wordt gepleegd. Vastgesteld is dat auto’s, afkomstig van grote Duitse leasebedrijven, in Duitsland zijn verkocht aan handelaren onder de normale btw-regeling en uiteindelijk in Italië zijn verkocht door [E] (hierna: [E] ) onder het stelsel van de margeregeling. De auto’s zouden volgens de administratie van [E] afkomstig zijn van Duitse particulieren, maar de Duitse autoriteiten hebben vastgesteld dat dat niet zo is.
2.4.
Bij een rechtshulpverzoek aan Italië is gebleken dat een aantal facturen, dat door belanghebbende aan [A] , [B] , [C] en [D] , is uitgeschreven, in de administratie van [E] is aangetroffen.
2.5.
Uit onderzoek van de Belastingdienst/FIOD-ECD inzake de transacties van belanghebbende naar bovengenoemde Italiaanse bedrijven is het volgende naar voren gekomen:
2.5.1.
Belanghebbende heeft in de periode van 22 februari 2002 tot en met 18 april 2002 29 facturen uitgeschreven op naam van [A] . Die facturen zien op de levering van 29 auto’s door belanghebbende aan [A] . Belanghebbende heeft voor 29 auto’s in totaal € 538.410 aan [A] gefactureerd. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [A] opgegeven
(uit P-V van bevindingen inzake [A] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-25), bijlage 15 van het verweerschrift):
- 1 e en 2e kwartaal 2002 € 157.400
- 3 e en 4e kwartaal 2002
€ 381.010
Totaal € 538.410
2.5.2.
Belanghebbende heeft in de periode van 28 augustus 2002 tot en met 22 oktober 2002 45 facturen uitgeschreven op naam van [B] . Die facturen zien op de leveringen van 45 auto’s door belanghebbende aan [B] . Belanghebbende heeft voor 45 auto’s in totaal € 534.600 aan [B] gefactureerd. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende over het 3e en 4e kwartaal 2002 voor in totaal € 494.150 opgegeven aan intracommunautair leveringen aan [B] (uit P-V van bevindingen inzake [B] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-26), bijlage 15 van het verweerschrift).
2.5.3.
Belanghebbende heeft in de periode 4 november 2002 tot en met 29 september 2003 104 facturen uitgeschreven aan [C] . Die facturen zien op de leveringen van 104 auto’s door belanghebbende aan [C] . Volgens het GISO-systeem van de Stichting Bevordering Bedrijfsvoering Woonwagenbewoners (hierna: SBBW) heeft belanghebbende 64 auto meer verkocht aan [C] , waarvan geen factuur is aangetroffen. Met de levering van voormelde 168 auto’s is een totaalbedrag gemoeid van € 2.279.800. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende de navolgende intracommunautaire leveringen aan [C] opgegeven (uit P-V van bevindingen inzake [C] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-23), bijlage 15 van het verweerschrift):
- 4 e kwartaal 2002 € 194.400
- 1 e tot en met 3e kwartaal 2003
€ 2.214.550
Totaal € 2.408.950
2.5.4.
Belanghebbende heeft in de periode van 2 september 2003 tot en met 24 december 2003 79 facturen uitgeschreven op naam van [D] in Italië (hierna: [D] ). Die facturen zien op de leveringen van 78 auto’s en 1 boot door belanghebbende aan [D] . Volgens het GISO-systeem van de SBBW heeft belanghebbende 44 auto’s meer verkocht aan [D] , waarvan geen factuur is aangetroffen. Met de levering van voormelde auto’s en de boot is in totaal een bedrag van € 2.108.450 gemoeid. Volgens het Systeem Intracommunautaire Transacties heeft belanghebbende over het 4e kwartaal 2003 een bedrag van € 2.194.750 opgegeven aan intracommunautaire leveringen aan Sartoria (uit P-V van bevindingen inzake [D] (dossiernr. 37001/Codenr.: 140-AH-24) bijlage 15 van het verweerschrift).
2.6.
Belanghebbende heeft ten aanzien van bovengenoemde intracommunautaire leveringen (ICL) het 0%-tarief toegepast. Belanghebbende stelt dat de in- en de verkopen van alle bovengenoemde transacties van auto’s contant zijn voldaan.
2.7.
De inspecteur heeft met dagtekening 26 juni 2007 de naheffingsaanslagen F01.2506 en F01.3506 en met dagtekening 19 november 2007 de naheffingsaanslag F01.2507 aan belanghebbende opgelegd. Daartegen heeft belanghebbende tijdig bezwaar gemaakt.
2.8.
De inspecteur heeft bij brieven van 20 december 2007 de onderhavige naheffingsaanslagen als volgt gemotiveerd. De Italiaanse autoriteiten hebben vastgesteld dat de onder 2.2 vermelde ondernemers de ICL niet in Italië als verwervingen hebben aangegeven. Er is geconstateerd dat de betreffende auto’s aan andere afnemers zijn geleverd dan degenen aan wie belanghebbende heeft gefactureerd. Om het 0%-tarief toe te kunnen passen moet de identiteit van de afnemers vast staan en moet aan deze afnemers gefactureerd worden en gelist worden in de Opgaven Intracommunautaire Leveringen. Er is sprake van onjuiste facturen en daarmee is niet voldaan aan de voorwaarden voor het toepassen van het nultarief. Daarom is 19% omzetbelasting verschuldigd over de betreffende leveringen in 2002 (€ 1.226.960) en 2003 (€ 4.409.400).
2.9.
Tot de gedingstukken behoort het ´Overzichtproces-verbaal zaak 4.1’ dat door ambtenaren van de Belastingdienst/FIOD-ECD is opgemaakt en ondertekend op 13 april 2010. Volgens voormeld proces-verbaal is na onderzoek, gedane rechtshulpverzoeken en verhoren van personen in Italië onder meer het volgende komen vast te staan:
  • dat [A] zich bezig hield met activiteiten op het gebied van de groothandel in melk- en kaasproducten, op 22 januari 2012 in staat van faillissement is verklaard en dat de laatste bestuurder heeft verklaard niet bekend te zijn met de aan hem getoonde facturen van belanghebbende en ook niet met de bijbehorende handtekeningen afkomstig van [A] ;
  • dat [B] zich bezig hield met de groothandel in thermoshydraulische apparaten en dat [B] bij vonnis van 28 oktober 2002 door de Italiaanse rechtbank failliet is verklaard;
  • dat [C] zich bezig hield met de groothandel in voedingsproducten en detailhandel in artikelen voor in huis, op 10 juli 2003 in staat van faillissement is verklaard en dat de wettelijk vertegenwoordiger van [C] heeft verklaard dat de vennootschap nooit auto’s uit Nederland heeft gekocht;
  • dat [D] zich bezig hield met het produceren van herenkleding waartegen op 3 februari 2004 een faillissementsprocedure is gestart en op 12 februari 2006 is afgesloten en dat de wettelijk vertegenwoordiger van [D] heeft verklaard dat hij in zijn hoedanigheid als enig bestuurder nooit onderhandelingen heeft gevoerd aangaande de handel in auto’s en ook niet bekend of iemand anders namens de vennootschap auto’s heeft gekocht; en
  • dat deze vier Italiaanse bedrijven zogenoemde missing traders zijn.
2.10.
Belanghebbende is op 13 november 2012 door de rechtbank in Maastricht strafrechtelijk veroordeeld voor onder meer het valselijk opmaken van de onder 2.5.1 tot en met 2.5.4 vermelde facturen. Tegen dat vonnis heeft belanghebbende hoger beroep ingesteld.

3.Geschil

3.1.
In geschil is:
of belanghebbende ten onrechte het 0%-tarief heeft toegepast voor de leveringen aan [A] , [B] , [C] en [D] en zo ja;
of de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende deel uit maakte van een keten en dat in die keten, te weten bij [E] , sprake is geweest van belastingfraude.
3.2.
De inspecteur heeft gesteld dat toepassing van het 0%-tarief niet mogelijk is, enerzijds omdat niet aan de bij het 0%-tarief behorende voorwaarden is voldaan en anderzijds omdat het strafrechtelijk onderzoek heeft aangetoond dat belanghebbende actief betrokken is bij btw-fraude dan wel dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij daarbij betrokken was.
Belanghebbende heeft gesteld dat hij door [F] (hierna: [F] ), een door [E] ingeschakelde tussenpersoon, is misleid. Volgens belanghebbende was [F] de bemiddelaar tussen hem en de Italiaanse kopers aan wie is gefactureerd. Hij vertrouwde [F] volledig omdat [F] ook zaken met andere zakenrelaties van hem deed en ook werd [F] als betrouwbare tussenpersoon door [G] , een zakenrelatie van belanghebbende, aanbevolen. [F] heeft de gegevens van kopers uit Italië van de betreffende auto’s aan hem verstrekt, zoals het btw-nummer, de naam en het adres. Hij had zelf geen contact met kopers voor wie [F] bemiddelde. Vervolgens heeft hij de gegevens van de kopers bij de Belastingdienst in Maastricht geverifieerd. Na verificatie werden de facturen opgemaakt en naar het faxnummer, dat door [F] is verstrekt, gefaxt zodat de koper in Italië de verkoopfactuur kon laten afstempelen, ondertekenen en daarna via fax weer aan belanghebbende kon retourneren. Nu hij te goeder trouw heeft gehandeld, kan toepassing van het 0%-tarief hem niet worden ontnomen, aldus belanghebbende.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de naheffingsaanslagen en van de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

0%-tarief
4.1.
Op grond van artikel 9, tweede lid, aanhef en onderdeel b, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: Wet OB) in verbinding met post a.6 van de bij de Wet OB behorende Tabel II bedraagt de belasting nihil voor leveringen van goederen die worden vervoerd naar een andere lidstaat, wanneer deze goederen aldaar zijn onderworpen aan heffing van belasting ter zake van intracommunautaire verwerving van die goederen, mits is voldaan aan bij algemene maatregel van bestuur vast te stellen voorwaarden.
4.2.
Uit vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie volgt dat in voorkomend geval een ondernemer, die voor de toepassing van een regeling is afgegaan op aan hem verstrekte informatie waarvan achteraf blijkt dat die informatie in strijd met de waarheid was zodat de voorwaarde(n) voor de toepassing van die regeling niet is of niet zijn vervuld, onder omstandigheden moet worden gevrijwaard van naheffing. Daarbij geldt de eis dat die ondernemer alles heeft gedaan wat redelijkerwijs van hem kan worden verlangd om ervoor te zorgen dat hij door de handeling die hij verricht niet betrokken raakt bij onregelmatigheden of belastingfraude (vgl. HvJ 27 september 2007, Teleos plc. c.s., C-409/04, ECLI:EU:C:2007:548, BNB 2008/11, HvJ 21 februari 2008, Netto Supermarkt GmbH, C-271/06, ECLI:EU:C:2008:105, V-N 2008/11.16, en HvJ 21 juni 2012, Mahagében kft en Péter Dávid, gevoegde zaken C-80/11 en C-142/11, ECLI:EU:C:2012:373).
4.3.
De rechtbank stelt voorop dat op de inspecteur de last rust objectieve gegevens te verstrekken op grond waarvan kan worden aangetoond dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij door de intracommunautaire levering die hij verricht bij de belastingfraude betrokken is geraakt.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur met hetgeen hij heeft aangevoerd de objectieve gegevens heeft verstrekt aan de hand waarvan kan worden vastgesteld dat belanghebbende wist of had moeten weten dat hij bij belastingfraude betrokken is geraakt. Belanghebbende beschikte over informatie waaruit hij had moeten afleiden dat sprake was van fraude. Belanghebbende heeft de verkoopfacturen van zowel [A] , [B] , [C] als [D] naar een faxnummer gefaxt dat door [F] aan hem is verstrekt. De betreffende facturen zijn weer per fax ondertekend en bestempeld geretourneerd en op sommige facturen staat hetzelfde faxnummer zichtbaar vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende, mede gelet op het aantal auto’s en de daarmee gemoeide grote contante bedragen, zich meer moeten verdiepen in wat er in Italië gebeurde. Belanghebbende had maar één faxnummer terwijl er sprake was van vier verschillende afnemers. Belanghebbende had moeten weten dat er iets mis moest zijn bij de levering van de betreffende auto’s. Alleen al hierom heeft belanghebbende naar het oordeel van de rechtbank, niet de vereiste zorgvuldigheid betracht om te voorkomen dat hij bij de fraude van [E] betrokken zou raken. Dat bij het faxnummer op de retour ontvangen facturen de naam van [E] er niet bij stond vermeld, doet aan het voorgaande niet af.
4.5.
Het hiervoor overwogene brengt mee dat belanghebbende het 0%-tarief niet heeft kunnen toepassen op de leveringen aan [A] , [B] , [C] en [D] . De inspecteur heeft de over deze leveringen verschuldigde omzetbelasting terecht bij belanghebbende nageheven.
Hoogte van de naheffingsaanslagen
4.6.
De inspecteur heeft in het verweerschrift onder meer verwezen naar overzichten waarin de facturen van belanghebbende aan de vier Italiaanse bedrijven zijn opgenomen (bijlage 14a van het verweerschrift). Verder heeft de inspecteur gesteld dat de naheffingsaanslagen op die overzichten zijn gebaseerd. Het totaal van die overzichten is € 5.461.260. In het overzicht inzake de facturen van [C] is ten aanzien van de auto met het [chassisnummer] een factuurbedrag van € 111.000 opgenomen. Belanghebbende heeft dat bedrag bestreden en gesteld dat die auto voor € 11.100 is verkocht. De inspecteur heeft daarop verklaard te betreuren dat belanghebbende voormelde eerst ter zitting naar voren heeft gebracht en dat hij die stelling niet kan controleren. De rechtbank mag echter uitgaan van een verkoopprijs van € 11.100, aldus de inspecteur ter zitting.
Als gevolg van dit onjuiste factuurbedrag dient volgens belanghebbende het totaal van de leveringen aan de ‘missing traders’ in Italië € 5.361.360 te bedragen. De daarmee corresponderende gemiste btw bedraagt volgens belanghebbende alsdan € 856.015, terwijl het totaal van de naheffingsaanslagen na uitspraken op bezwaar € 874.792 is.
4.7.
De rechtbank zal voor de beoordeling van de hoogte van de naheffingsaanslagen het standpunt van belanghebbende niet volgen omdat de naheffingsaanslagen niet slechts op het onder 4.6 vermelde overzichten zijn gebaseerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.7.1.
Uit de stukken van het geding, waaronder de toelichting op de uitspraken op het bezwaar, blijkt dat de betreffende overzichten (bijlage 14a bij het verweerschrift) uitsluitend zien op facturen die tijdens het strafrechtelijk onderzoek zijn aangetroffen. Tijdens datzelfde strafrechtelijk onderzoek is echter naar voren gekomen dat belanghebbende aan twee van de vier Italiaanse bedrijven meer auto’s heeft geleverd dan facturen zijn aangetroffen (zie ook 2.5.3 en 2.5.4, en p. 10 en 18 van de toelichting op de uitspraken op bezwaar). Voorts blijkt uit voormeld onderzoek dat belanghebbende over de periode 1 januari 2002 tot en 31 december 2003 de volgende intracommunautaire leveringen (btw-listings) heeft opgegeven:
Tijdvak
Bedrijf
1-1-2002 t/m
30-6-2002
1-7-2002 t/m
31-12-2002
1-1-2003 t/m
31-12-2003
[A]
€ 157.400
€ 381.010
[B]
€ 494.150
[C]
€ 194.400
€ 2.214.650
[D]
€ 2.194.750
Totaal
€ 157.400
€ 1.069.560
€ 4.409.400
Verder blijkt uit de brieven van de inspecteur van 20 december 2007 (zie 2.8) dat voormelde bedragen overeenkomen met de in die brief genoemde bedragen. Echter de opgegeven intracommunautaire leveringen aan [A] over de periode 1-1-2002 tot en met 30-6-2002, waren ook in naheffingsaanslag F01.2506 (periode 1-7-2002 tot en met 31-12-2002) begrepen. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar naheffingsaanslag F01.2506 verminderd met € 25.131 (zijnde 19/119*€ 157.400).
4.7.2.
Al met al komt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur weliswaar in het verweerschrift een onjuist uitgangspunt heeft vermeld voor wat betreft de onderbouwing van de grondslag voor de berekening van de naheffingsaanslagen, maar dat bij het opleggen van onderhavige naheffingsaanslagen de inspecteur de btw-listings, die door belanghebbende zelf zijn ingediend, tot uitgangspunt heeft genomen bij het opleggen van de naheffingsaanslagen. De door belanghebbende genoemde omstandigheid dat het factuurbedrag inzake de auto met het [chassisnummer] in het overzicht voor een te hoog bedrag is overgenomen, leidt derhalve niet tot een verlaging van de betreffende naheffingsaanslag. De naheffingsaanslagen zijn immers tot hogere bedragen opgelegd dan in de overzichten van de aangetroffen facturen staat vermeld, omdat er meer auto’s zijn geleverd dan er facturen zijn aangetroffen en belanghebbende zelf ook hogere bedragen dan de factuurbedragen op de btw-listings heeft vermeld.
4.7.3.
Nu tussen partijen niet in geschil is dat voor de berekening van de verschuldigde omzetbelasting uit kan worden gegaan van de breuk 19%/119% is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld.
Heffingsrente
4.8.
Belanghebbende heeft geen zelfstandige gronden tegen de beschikkingen heffingsrente aangevoerd. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de bepalingen inzake de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
Conclusie
4.9.
Gelet op het voorgaande zijn de beroepen ongegrond verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 2 juni 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr.drs. M.H. van Schaik en mr. E. Kouwenhoven, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.