ECLI:NL:RBZWB:2017:3305

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 mei 2017
Publicatiedatum
30 mei 2017
Zaaknummer
BRE - 14 _ 4739
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingrechtelijke navorderingsaanslagen en bewijslastomkering in vastgoedportefeuille

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 mei 2017 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft navorderingsaanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) die aan de belanghebbende zijn opgelegd naar aanleiding van een strafrechtelijk onderzoek naar de vastgoedportefeuille van de belanghebbende en haar familie. De rechtbank heeft geoordeeld dat de inspecteur terecht gebruik heeft gemaakt van omkering en verzwaring van de bewijslast, waardoor de inkomsten uit onroerende zaken die juridisch eigendom zijn van de belanghebbende bij haar vader in de box 1-heffing zijn betrokken. De rechtbank heeft de navorderingsaanslagen over de jaren 2004 en 2005 vernietigd en de aanslagen over de jaren 2006 en 2007 verminderd. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de inspecteur in de kosten van de procedure moet worden veroordeeld, en heeft de belanghebbende een proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak is gedaan in het kader van een meervoudige kamer en betreft meerdere zaaknummers, waarbij de rechtbank de beroepen gegrond heeft verklaard en de uitspraken op bezwaar heeft vernietigd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 14/4739 tot en met 14/4742
Uitspraak van 24 mei 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd:
Aanslag
Jaar
[nummer]
Dagtekening
Zaaknummer
Navorderingsaanslag
2004
H.47
4-dec-09
14/4739
Navorderingsaanslag
2005
H.57
4-dec-09
14/4740
Aanslag
2006
H.66
29-dec-09
14/4741
Aanslag
2007
H.76
23-apr-10
14/4742
Bij het opleggen van de (navorderings)aanslagen zijn bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft de hiertegen gerichte bezwaren bij uitspraken op bezwaar van 19 juni 2014 gegrond verklaard en de (navorderings)aanslagen en de heffingsrentebeschikkingen verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 25 juli 2014, ontvangen bij de rechtbank op 29 juli 2014, beroep ingesteld. Ter zake van deze beroepen heeft de griffier van belanghebbende eenmaal griffierecht geheven van € 45. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
Partijen hebben vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2015 te Breda. Van de aldaar verschenen personen en het verhandelde ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift op 27 januari 2016 aan partijen is toegezonden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst.
1.6.
Partijen hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 december 2016 te Breda. Voor het verhandelde ter zitting verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting waarvan een afschrift op dezelfde dag als deze uitspraak aan partijen wordt verzonden.
1.8.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd. Bij brieven van 16 januari 2017, 28 februari 2017 en 12 april 2017 heeft de rechtbank de uitspraakdatum met steeds zes weken verlengd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende is geboren op 15 april 1978. Haar vader is [Naam] (de vader).
2.2.1.
De vader heeft een eenmanszaak handelend onder de naam [de onderneming] (de eenmanszaak). De ondernemingsactiviteiten van de eenmanszaak bestaan uit de aan- en verkoop alsmede de verhuur van onroerende zaken, als ook uit de bemiddeling in de verhuur van onroerende zaken.
2.2.2.
Ook belanghebbende had in de onderhavige jaren onroerende zaken in juridische eigendom (hierna: de onroerende zaken).
2.3.1.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren aangiften gedaan naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en sparen en beleggen:
Aangifte
Inkomen uit werk en woning
Inkomen uit sparen en beleggen
IB/PVV 2004
€ 23.240
€ 25.347
IB/PVV 2005
€ 24.161
€ 40.565
IB/PVV 2006
€ 23.627
€ 47.562
IB/PVV 2007
€ 22.712
€ 65.498
De aangegeven inkomens uit werk en woning bestaan volledig uit belastbaar loon en/of uitkeringen van belanghebbende.
Belanghebbende heeft de waarde van de onroerende zaken en de bijbehorende schulden telkens aangegeven ter bepaling van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. In de jaren 2006 en 2007 heeft belanghebbende daarnaast aangegeven over gemiddeld € 10.910 (2006) respectievelijk gemiddeld € 5.494 (2007) aan bank-, giro- en spaartegoeden te beschikken.
2.3.2.
Met dagtekening 31 januari 2006 (2004) en 18 oktober 2006 (2005) zijn de aanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 conform de ingediende aangiften opgelegd.
2.4.
Op 1 april 2008 is een boekenonderzoek gestart.
2.5.
Naar aanleiding hiervan zijn aan belanghebbende de volgende (navorderings)aanslagen IB/PVV over de jaren 2004 tot en met 2007 opgelegd naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning (box 1) en belastbare inkomens uit sparen en beleggen (box 3) en zijn tevens de volgende bedragen aan heffingsrente aan belanghebbende in rekening gebracht:
Aanslag
Jaar
Dagtekening
Box 1
Box 3
Heffingsrente
Navorderingsaanslag
2004
4-dec-09
€ 223.240
€ 25.347
€ 22.616
Navorderingsaanslag
2005
4-dec-09
€ 324.161
€ 40.565
€ 26.597
Aanslag
2006
29-dec-09
€ 423.627
€ 47.562
€ 32.237
Aanslag
2007
23-apr-10
€ 697.712
€ 65.498
€ 41.826
2.6.
Belanghebbende heeft hiertegen tijdig bezwaar gemaakt.
2.7.1.
Bij uitspraken op bezwaar van 19 juni 2014 zijn de bezwaren gericht tegen de onderhavige (navorderings)aanslagen IB/PVV gegrond verklaard en verminderd tot aanslagen berekend naar de volgende belastbare inkomens uit werk en woning en sparen en beleggen:
Aanslag
Jaar
Box 1
Box 3
Navorderingsaanslag
2004
€ 45.097
€ 26.125
Navorderingsaanslag
2005
€ 120.015
€ 41.342
Aanslag
2006
€ 213.511
€ 48.339
Aanslag
2007
€ 351.745
€ 66.275
De (verdere) cijfermatige gevolgen van de uitspraken op bezwaar zijn vervolgens neergelegd in verminderingsbeschikkingen met verschillende dagtekeningen. De heffingsrentebeschikkingen zijn dienovereenkomstig verminderd.
2.7.2.
De belastbare inkomens uit werk en woning zijn volgt samengesteld:
Aanslag
Jaar
Aangegeven Box 1-inkomen
Huuropbrengsten
Handelswinst
Box 1-inkomen
Navorderingsaanslag
2004
€ 23.240
€ 21.857
-
€ 45.097
Navorderingsaanslag
2005
€ 24.161
€ 64.176
€ 31.678
€ 120.015
Aanslag
2006
€ 23.627
€ 57.672
€ 132.212
€ 213.511
Aanslag
2007
€ 22.712
€ 61.968
€ 267.065
€ 351.745
2.7.3.
Voor elk van de jaren geldt dat het belastbare inkomen uit sparen en beleggen waarvan bij de uitspraak op bezwaar is uitgegaan, hoger is dan dat waarvan bij de (navorderings)aanslag is uitgegaan. Kennelijk heeft de inspecteur interne compensatie toegepast. De verhoging van het belastbare inkomen uit sparen en beleggen betreft een correctie in verband met saldi op Belgische bankrekeningen.
2.7.4.
Voor de gegrond verklaarde bezwaren is aan belanghebbende in totaal € 364,50 aan proceskostenvergoeding toegekend (met inachtneming van factor 1,5 wegens vier of meer samenhangende zaken).

3.Geschil

3.1.
Tussen partijen is niet (meer) in geschil dat de in 2.7.3 vermelde correcties met betrekking tot de Belgische bankrekeningen dienen te vervallen, nu de correcties volledig bij de vader in aanmerking moeten worden genomen. De beroepen zijn reeds daarom gegrond.
3.2.
Tussen partijen is in geschil bij wie de resultaten behaald met de onroerende zaken belast dienen te worden. De inspecteur neemt het standpunt in dat deze resultaten bij de vader belast dienen te worden in box 1. Voor het geval de rechtbank dat standpunt volgt in de procedure bij de vader, concludeert de inspecteur dat de box 1-correcties bij belanghebbende dienen te vervallen. Voorts heeft de inspecteur ter zitting het nadere standpunt ingenomen dat voor dat geval het box 3-inkomen verminderd dient te worden voor zover daarin begrepen is inkomen dat op de onroerende zaken betrekking heeft.
Voor het geval de rechtbank van oordeel is dat de resultaten behaald met de onroerende zaken bij belanghebbende dienen te worden belast, is tussen partijen in geschil of die inkomsten kwalificeren als winst uit onderneming of resultaat uit overige werkzaamheden (primaire respectievelijk subsidiaire standpunt inspecteur) dan wel dat de waarde van de onroerende zaken behoort tot de rendementsgrondslag van het box 3-inkomen (standpunt belanghebbende).
Voorts is tussen partijen in geschil of er sprake is van een zogenoemd ‘nieuw feit’ voor het opleggen van de navorderingsaanslagen.
3.3.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en het verhandelde ter zittingen.
3.4.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 en tot vermindering van de aanslagen IB/PVV over de jaren 2006 en 2007 conform de ingediende aangiften.
3.5.
De inspecteur concludeert tot gegrondverklaring van de beroepen.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
De rechtbank heeft in de zaken van de vader (zaaknummers: BRE 14/4753 tot en met BRE 14/4760) geoordeeld dat de inspecteur terecht –met gebruikmaking van de omkering en verzwaring van de bewijslast– de inkomsten uit de onroerende zaken die in juridische eigendom zijn van belanghebbende bij de vader in de box 1-heffing heeft betrokken. Voor dat geval concludeert de inspecteur tot de gevolgen als vermeld in 3.2, eerste tekstblok. Gelet op die gevolgen resteert er geen beroepsgrond van belanghebbende meer die haar in een gunstigere positie kan brengen.
4.2.
Het in 3.1 en 4.1 vermelde brengt mee dat de navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2004 en 2005 dienen te worden vernietigd, dat de aanslag IB/PVV over het jaar 2006 dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.627 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil en dat de aanslag IB/PVV over het jaar 2007 dient te worden verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.712 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil. De bijbehorende heffingsrentebeschikkingen dienen dienovereenkomstig te worden vernietigd/verminderd.
4.3.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen gegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van de beroepen redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de onderhavige zaken als samenhangende zaken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.784 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en een 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1,5 voor de zwaarte van de zaken en een factor 1,5 wegens meer dan drie samenhangende zaken). Voor de kosten van de bezwaarfase is reeds een kostenvergoeding toegekend bij de uitspraken op bezwaar.

6.Beslissing

Zaaknummer 14/47349 (navorderingsaanslag IB/PVV 2004)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vernietigt de navorderingsaanslag; en
  • vernietigt de heffingsrentebeschikking.
Zaaknummer 14/4740 (navorderingsaanslag IB/PVV 2005)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vernietigt de navorderingsaanslag; en
  • vernietigt de heffingsrentebeschikking.
Zaaknummer 14/4741 (aanslag IB/PVV 2006)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 23.627 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil; en
- vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig.
Zaaknummer 14/4742 (aanslag IB/PVV 2007)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar behoudens de beslissing over de kostenvergoeding;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 22.712 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van nihil; en
  • vermindert de heffingsrentebeschikking dienovereenkomstig.
Overige beslissingen:
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 2.784;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 24 mei 2017 door mr.drs. M.H. van Schaik, voorzitter, mr. M.R.T. Pauwels en mr.dr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.