4.1.3Welke bankrekeningen kunnen aan de berekeningen van de omvang van het wederrechtelijk voordeel ten grondslag worden gelegd?
De in het rapport van de politie aan de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel per delict ex artikel 36e, tweede lid, Sr ten grondslag gelegde bankrekeningen en meldingen kunnen op basis van het overzicht op pagina 13 van dat rapport als volgt worden gecategoriseerd:
a. a) 25 bankrekeningen, waarvan er 22 betrekking hebben op de in de strafzaak
ten laste gelegde oplichtingen en waarvan de oplichtingen ter zake van 21
bankrekeningen bewezen zijn verklaard, terwijl vrijspraak is gevolgd wegens de
vermeende oplichtingen inzake de bankrekening geopend door [naam 1] ;
b) 4 bankrekeningen, respectievelijk genaamd: [naam 2] , [naam 3] , [naam 4] en
[naam 5] , waarvan er 1 betrekking heeft op de in de strafzaak ten laste gelegde
en bewezen verklaarde oplichting ter zake van [naam 2] (feit 2), terwijl de
bankrekeningen ter zake van [naam 3] (KBC bank), [naam 4] (oftewel [naam 6] ) en [naam 5] (oftewel [naam 6] , Fortis bank) in de strafzaak niet inhoudelijk zijn behandeld;
c) 20 ‘ad info’ bankrekeningen, waarvan 7 Belgische en 13 Duitse bankrekeningen. Betrokkene ontkent de delicten die op deze bankrekeningen betrekking hebben te hebben gepleegd en deze delicten zijn in de strafzaak niet inhoudelijk behandeld;
d) (bankrekeningen) meldingen. Ook hiervoor geldt dat betrokkene de delicten die op
deze meldingen betrekking hebben ontkent te hebben gepleegd, terwijl ook deze
meldingen in de strafzaak niet inhoudelijk zijn behandeld.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat alle bedragen die in de aangiften van de betrokken slachtoffers zijn genoemd en die zijn overgeboekt op één van de hierboven genoemde bankrekeningen, met uitzondering van de bankrekening [rekeningnummer] geopend door [naam 1] (zie het hiervoor genoemde bedrag van € 4.865,00), in de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel kunnen worden meegenomen. Hij baseert dit op de vergelijkbare modus operandi van de feiten en op de verklaring van betrokkene ter zitting in de strafzaak
“dat hij nooit normale handel heeft bedreven”.
De raadsman voert daartegen aan dat de stelling van de officier van justitie te kort door de bocht is. Immers, artikel 36e, tweede lid, Sr vereist dat voor het ontnemen van voordeel van feiten waarvoor betrokkene niet is vervolgd ‘voldoende aanwijzingen’ moeten bestaan dat zij door betrokkene zijn begaan. Dit moet blijken uit de inhoud van wettige bewijsmiddelen. Bovendien moet het gaan om ‘strafbare’ feiten. Een en ander is in dit geval niet met zekerheid vast te stellen (zie Hoge Raad 20 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2889).Verder meent de officier van justitie ten onrechte dat betrokkene een dusdanig herkenbare modus operandi had, dat op basis daarvan zijn gedragingen ook kunnen worden herkend in zaken waarin geen aangifte is gedaan en geen spoor naar betrokkene is gevonden, anders dan gebruikmaking van een alias. Marktplaatsoplichting met een nagenoeg vergelijkbare modus operandi had in de jaren waarop de feiten zien de nodige aandacht op diverse fora, waar de vermeende werkwijze van betrokkene eveneens was vermeld. Derhalve kan niet worden uitgesloten dat er copycats actief waren, zoals bijvoorbeeld [naam 1] , die er gelijke methoden op na hielden. Er is sprake van een grote discrepantie tussen het aantal aangiften dat tegen betrokkene is gedaan en het totale bedrag aan transacties die de officier van justitie als verdacht heeft aangemerkt. Ook heeft de officier van justitie ten onrechte Duitse en Belgische bankrekeningen in zijn berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen, louter omdat deze op naam zijn gesteld van betrokkene, dan wel ten name van één van diens erkende aliassen, in combinatie met de reeds genoemde modus operandi die aan betrokkene wordt toegeschreven. Ten slotte heeft de officier van justitie, ook ten onrechte, de bankrekening die ten name van [naam 3] is gesteld meegenomen in de berekening. Hiervoor geldt dat onduidelijk is op basis van welke aanwijzingen deze bankrekening aan betrokkene is gekoppeld. De aliassen zijn niet te linken aan betrokkene en [naam 3] is nooit gevonden, gehoord of onderzocht. Ook in deze zaak kan derhalve sprake zijn geweest van een copycat. Een en ander leidt tot de conclusie dat de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel op een beduidend lager bedrag moet worden geschat dan het bedrag dat de officier van justitie voor ogen heeft. De rechtbank overweegt als volgt.
In haar eindvonnis in de strafzaak heeft de rechtbank over de tenlastegelegde feiten onder meer het volgende opgenomen:
“(p. 3): - Inleiding
In het dossier betreffende verdachte zijn 581 aangiften en 120 meldingen opgenomen ter zake van oplichting via de internetsite Marktplaats.nl, gepleegd in de jaren 2009, 2010 en 2011, waarvan 223 aangiften in de tenlastelegging zijn opgenomen (…)
(p. 112): - “De vordering van de officier van justitie
(...) Bij het opstellen van de tenlastelegging is een selectie gemaakt moeten worden uit de veelheid van 700 aangiften en meldingen. Deze konden uit proceseconomische overwegingen niet tot een gering aantal ten laste te leggen feiten worden beperkt, met een voeging ad informandum van de overige feiten, vanwege de ontkennende proceshouding van verdachte. (…) Uiteindelijk zijn 223 feiten ter berechting op de dagvaarding uitgeschreven. Aangenomen kan worden dat slechts een/derde van de benadeelden aangifte doet van oplichting. Zo beschouwd kan ervan uit worden gegaan dat verdachte door zijn gedragingen ruim 2000 personen heeft opgelicht.”
Het oordeel van de rechtbank over het bewijs van de feiten in de strafzaak heeft geleid tot vrijspraak van de oplichtingen die zien op aangiften betreffende de bankrekening bij de Dexia bank (onderdelen 85 tot en met 102 van feit 1). De oplichtingen die zien op aangiften betreffende de overige 22 tenlastegelegde bankrekeningen (21 onder feit 1 en 1 onder feit 2) zijn alle bewezen verklaard. De rechtbank heeft hierover onder meer het volgende overwogen:
“(p. 3): Kan de verklaring van verdachte
“dat hij nooit normale handel heeft bedreven”als een volledige bekentenis van de feiten worden aangemerkt? (…)
(p. 4 en 5): opsomming verklaringen betrokkene over “zijn” 17 bankrekeningen, waaronder de Centea-bank onder “I A” en 7 bankrekeningen, waaronder de Dexia-bank en de ING-bank,
“die hem niets zeggen”onder “I B”.
(p. 7): De rechtbank concludeert (…) dat de enkele verklaring
“dat hij nooit normale handel heeft bedreven”niet als een volledige bekentenis kan dienen, zoals de officier van justitie stelt.
Daarentegen kan op grond van die verklaringen wel worden vastgesteld dat verdachte ten aanzien van de door hem geopende/gebruikte bankrekeningen heeft erkend dat hij bewust aan het oplichten was, inclusief de zaken die hij zich niet herinnert maar die blijkens het dossier wel aan hem kunnen worden gekoppeld, omdat de bankrekeningen op zijn naam stonden, personen geldbedragen op die rekeningen hebben gestort voor kaarten et cetera, maar niets terug hebben gekregen, geen geld of kaarten. Zo beschouwd kunnen die verklaringen, tezamen met zijn verklaringen
dat de bankrekening bij de Centea bank zijn eerste rekening was, dat hij die rekening puur voor oplichting heeft gebruikt, dat het verder ging dan de Centea bank, dat hij wel eens heeft gezegd dat hij een Belgisch rekeningnummer had in verband met werk in België en dat dit een luizenstreek van hem was, omdat het niet kloptein onderling verband beschouwd met zijn verklaringen
dat hij geen kaarten heeft verkocht, dat die kaarten er niet waren,en dat hij heeft erkend
dat het zijn opzet was om die kaarten niet te leveren, worden aangemerkt als een volledige bekentenis ter zake van de feiten en bankrekeningen die betrekking hebben op de hiervoor genoemde verklaringen van verdachte onder I A
.
(p. 8:) De rechtbank stelt vast dat het dossier aanwijzingen bevat dat verdachte bij de onder I B genoemde banken, behoudens twee (de Dexia-bank en de ING bank, feit 2), wel degelijk de in de tenlastelegging genoemde rekeningen heeft geopend en/of gebruikt (…), en:
(p. 10): De bankrekeningnummers (…) bij de Dexia bank (…) en (…) bij de ING bank (…) behoeven nadere bespreking, nu deze rekeningen zijn geopend respectievelijk door een persoon genaamd (of zich noemende) [naam 1] (…) en door [naam 7] (…) en
(…) komt de rechtbank ten aanzien van het ten laste gelegde onder feit 2 (…), bankrekening ING (…) tot de conclusie dat dit feit ten laste van verdachte bewezen kan worden verklaard. De aard van de bewijsmiddelen met betrekking tot feit 2 heeft geen betrekking op de persoon of personen die betrokken is of zijn geweest bij het openen en/of gebruiken van de rekening bij de Dexia-bank, terwijl de bewezenverklaring van één feit waarbij verdachte met een medeplichtige heeft samengewerkt om de verweten oplichting te kunnen plegen, gelet op de verdere inhoud van het dossier niet een zodanige modus operandi oplevert dat deze kan dienen als basis voor het toepassen van schakelbewijs in de gevallen die betrekking hebben op de Dexia-rekening. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van de onderdelen 85 tot en met 102 van feit 1.”
De rechtbank is van oordeel dat de 22 bankrekeningen met betrekking tot de stortingen inzake de bewezen oplichtingen in de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel meegenomen kunnen worden. De financiële gegevens betreffende die rekeningen, zoals opgenomen in het overzicht op pagina 13 van het rapport van de politie, zijn door de verdediging niet ter discussie gesteld. Deze gegevens kunnen, in relatie tot het vonnis in de strafzaak, als volgt worden gespecificeerd:
Bankrekening bij delicten vonnis-aangevers/rapport kosten opbrengsten
Argentabank 1a) aangevers 1 t/m 3/bank 1 2.045,00
AXA bank 1b) aangevers 4 t/m 6/bank 2 957,00
BCP bank 1c) aangever 7/bank 3 156,00
BKCP bank 1d) aangevers 8 t/m 24/bank 4 5.230,00
Bank Caisse Dépargne
de la Ville de Tournai 1e) aangevers 25 t/m 51/bank 5 6.339,00
CBC bank 1f) aangevers 52 en 53/ bank 6 551,00
Centea bank 1g),aangevers 54 t/m 64/bank 7 7.211,00
Delta Lloyd bank 1h) aangevers 65 t/m 81/bank 8 7.821,00
Deutsche bank 1i) aangevers 82 t/m 84/bank 9 909,00
= Dexia en [naam 1] 1j) aangevers 85 t/m 102/banken 10/11 0
Europabank 1k) aangevers 103 t/m 106/bank 12 2.285,00
Fortuneo bank 1l) aangevers 107 t/m 126/bank 13 10.251,31
Goffin bank -/bank 14 0
ING bank 1m) aangevers 127 t/m 137/bank 15 2.288,00
KBC bank 1n) aangevers 138 t/m 143/bank 16 2.982,62
Keytrade bank 1o) aangevers 144 t/m 150/bank 17 3.889,50
Landbouwkredietbank 1p) aangevers 151 t/m 162/bank 18 4.643,04
OBK bank 1q) aangevers 163 t/m 174/bank 19 4.427,50
Record bank* 1r) aangevers 175 t/m 181/bank 20 1.228,00
VDK bank 1s) aangevers 182 en 183/bank 21 3.049,50
Habib bank 1t) aangevers 184 t/m 191/bank 22 2.476,00 Attijariwafa bank 1u) aangevers 192 t/m 213/bank 23 4.165,54
Chaabi du Maroc bank 1v) aangevers 214 t/m 222/bank 24 1.068,00
Bank J. -/bank 25 0
ING-bank ( [naam 7] / [naam 2] ) 2) aangever 223/bank 26 200,00 3.782,15
Totaal kosten/opbrengsten 200,00 77.755,16
*) in het vonnis “Keytrade bank genoemd (zie p. 70).
De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de hierboven in het rapport genoemde financiële gegevens betreffende de daar genoemde bankrekeningen.
Aangezien de rechtbank de oplichting ten nadele van [naam 2] (feit 2, incident 223 in de strafzaak) ad € 75,00 heeft bewezen, acht de rechtbank op grond van het rapport van de politie aannemelijk dat ook de andere stortingen op die bankrekening ad in totaal € 3.782,15 wegens strafbare oplichtingen door betrokkene zijn verkregen.
Dit betekent dat de rechtbank de hierboven genoemde totale opbrengsten en kosten van de gecategoriseerde bankrekeningen onder (a) en de genoemde bankrekening [naam 2] onder (b) in de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal betrekken.
Voor wat betreft de overige in het overzicht op pagina 13 van het rapport van de politie genoemde (hiervoor onder b t/m d gecategoriseerde) delicten/bankrekeningen overweegt de rechtbank als volgt.
Het rapport van de politie (met onderstreping van de rechtbank) houdt met betrekking tot deze bankrekeningen onder meer het volgende in:
“(p. 2): Ten behoeve van het onderzoek en het vervaardigen van deze rapportage is gebruik gemaakt van gegevens uit het raam proces-verbaal met nummer BVO 29-054533A (…)
(p. 4): In het onderzoek is naar voren gekomen dat [Veroordeelde] in een aantal gevallen gebruik maakte van bankrekeningen die op naam van andere personen stonden. [Veroordeelde] heeft in deze delicten een iets andere Modus Operandi gehanteerd. Uit het onderzoek van de Belgische Politie kwam naar voren dat
het vermoeden sterkwas dat hij samenwerkte met één van de rekeninghouders (zaak [naam 3] ), betrokkenheid heeft bij een andere rekeninghouder
waarbij het lijktdat [Veroordeelde] het contante geld opneemt (zaak [naam 1] ) en dat hij een vergoeding geeft aan drie rekeninghouders voor het ter beschikking stellen van hun bankrekening. Hij heeft geld gegeven aan [naam 7] (zaak [naam 2] ), [naam 4] en [naam 5] voor het lenen van hun bankpas en pincode waarna hij via deze bankrekeningen met een vergelijkbare Modus Operandi als bij de bankrekeningen die op zijn naam staan, heeft geopereerd (…)
Daarnaast komen in diverse aangiften opgenomen in de Nederlandse Politiesystemen en meldingen gedaan bij het Landelijk Meldpunt Internetoplichting, andere Belgische en Duitse bankrekeningen naar voren waarbij, gezien de Modus Operandi, er
meer dan een redelijk vermoedenbestaat dat [Veroordeelde] hier eveneens betrokken bij is. Dit vermoeden bestaat
omdat de werkwijze gehanteerd werd die specifiek door [Veroordeelde] werd gehanteerdin de delicten die zijn
beschreven in het raamproces-verbaal met het nummer BVO 29-054533A (…) In het
(p. 5): raamproces-verbaal met nummer BVO 29-054533A wordt ingegaan op de indicaties dat [Veroordeelde] zijn activiteiten welke eerst in België plaatsvonden, naderhand ook in Duitsland is gaan uitvoeren.
Door de gedupeerden is blijkens de aangiften en/of meldingen geld overgeboekt naar de bankrekeningen voor de aankopen van diverse soorten toegangsbewijzen, welke niet geleverd zijn.
In het raamproces-verbaal met nummer BVO 29-054533A zijn
deze delicten ad informandumtoegevoegd.
Deze feiten zijn niet nader onderzocht. In een brief van de Cel voor Financiële Informatieverwerking inzake twee van deze bankrekeningen, wordt vermeld dat deze bankrekeningen op naam van [Veroordeelde] staan. In de uitvoering van een rechtshulpverzoek naar Duitsland staat eveneens dat één van de bankrekeningen op naam van [Veroordeelde] staat.
Aannemelijkis dat [Veroordeelde] op dezelfde wijze als hiervoor beschreven, geldbedragen heeft ontvangen op de Belgische en Duitse bankrekeningen die ad informandum zijn bijgevoegd (…)
In het onderzoek is naar voren gekomen dat [Veroordeelde] in een aantal gevallen gebruik maakte van de bankrekeningen van andere personen. In de zaken [naam 2] , [naam 4] en [naam 5] was aangifte gedaan door de rekeninghouders dan wel een gedupeerde. De rekeninghouders hebben een vergoeding gekregen voor het beschikbaar stellen van hun bankrekeningen en zijn derhalve aan te merken als katvangers. In het delict bank 11 is de bankrekening op naam van [naam 1]
vermoedelijk
door [Veroordeelde] gebruikt maar is
geen aangifte van [naam 1] bekend. Gezien de werkwijze, het geld in contanten was opgenomen door
een persoon die lijkt op
(p. 6):
[Veroordeelde]en het contact dat benadeelden blijkens de aangiften hadden met verdachte is hier
sterk het vermoedendat deze verdachte en tevens de begunstigde van de gelden [Veroordeelde] betreft.
Het lijkt eropdat [naam 1] in dit geval ook als katvanger is gebruikt door [Veroordeelde] .
In de zaak [naam 3] is geen aangifte van [naam 3] bekend.”
De rechtbank stelt om te beginnen vast dat de genoemde “andere feiten”, blijkens het vonnis van deze rechtbank d.d. 16 oktober 2014, geen onderdeel hebben uitgemaakt van het onderzoek ter terechtzitting in de strafzaak. De officier van justitie heeft de aannemelijkheid dat deze “andere feiten” er op enigerlei wijze toe hebben geleid dat betrokkene wederrechtelijk voordeel heeft verkregen alleen onderbouwd met bovengenoemde aanwijzingen in het rapport van politie, gebaseerd op het raam proces-verbaal met nummer BVO 29-054533A, maar dat proces-verbaal is ten behoeve van de inhoudelijke behandeling van de ontnemingsvordering niet aan de rechtbank overgelegd. Deze enkele verwijzing naar de onderbouwing in het rapport van politie acht de rechtbank onvoldoende om met voldoende mate van zekerheid aannemelijk te achten dat betrokkene wederrechtelijk voordeel uit die “andere feiten” heeft verkregen. Zij zal daarom het in het overzicht op pagina 13 van het rapport van de politie bij die bankrekeningen genoemde voordeel niet bij de berekening van de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekken.