Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende kwam in beroep tegen de berekening van de belastingrente die volgens hem ten onrechte één dag te lang was berekend, wat resulteerde in een financieel belang van € 5. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingrente over het juiste tijdvak is berekend en dat de belanghebbende een onjuiste interpretatie heeft van artikel 9 van de Invorderingswet 1990.
De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de belastingaanslag invorderbaar is zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, en dat in dit geval de aanslag op 27 november 2015 is opgelegd. Dit betekent dat de aanslag pas op 9 januari 2016 invorderbaar was, en dat de belastingrente terecht is berekend tot en met 8 januari 2016. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien de inspecteur geen verzoek hiertoe heeft gedaan.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de belanghebbende erop gewezen dat het beroepschrift aan bepaalde vereisten moet voldoen, waaronder een dagtekening en een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld.