ECLI:NL:RBZWB:2017:2836

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 mei 2017
Publicatiedatum
11 mei 2017
Zaaknummer
BRE - 16 _ 1529
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen belastingrente berekening in het kader van inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 mei 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende kwam in beroep tegen de berekening van de belastingrente die volgens hem ten onrechte één dag te lang was berekend, wat resulteerde in een financieel belang van € 5. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belastingrente over het juiste tijdvak is berekend en dat de belanghebbende een onjuiste interpretatie heeft van artikel 9 van de Invorderingswet 1990.

De rechtbank heeft in haar overwegingen uiteengezet dat de belastingaanslag invorderbaar is zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet, en dat in dit geval de aanslag op 27 november 2015 is opgelegd. Dit betekent dat de aanslag pas op 9 januari 2016 invorderbaar was, en dat de belastingrente terecht is berekend tot en met 8 januari 2016. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling, aangezien de inspecteur geen verzoek hiertoe heeft gedaan.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De rechtbank heeft de belanghebbende erop gewezen dat het beroepschrift aan bepaalde vereisten moet voldoen, waaronder een dagtekening en een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/1529
uitspraak van 11 mei 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 22 februari 2016 op het bezwaar van belanghebbende tegen de hem, bij de voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) ( [aanslagnummer] .H.46.01), bij beschikking in rekening gebrachte belastingrente van € 898.
Zitting
Een onderzoek ter zitting heeft met toestemming van partijen niet plaatsgevonden.

1.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2.Gronden

2.1.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 november 2015 de aanslag IB/PVV 2014 opgelegd. Aan belanghebbende is gelijktijdig bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
2.2.
Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de beschikking belastingrente gehandhaafd.
2.3.
In geschil is het antwoord op de vraag of de belastingrente tot het juiste bedrag is berekend. Partijen houdt enkel verdeeld de vraag of de belastingrente berekend moet worden tot en met 7 januari 2016 of tot en met 8 januari 2016; hetgeen leidt tot een verschil van € 5.
2.4.
In artikel 37fc, eerste en tweede lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) is het volgende bepaald:
“1 Indien met betrekking tot de inkomstenbelasting of vennootschapsbelasting na het verstrijken van een periode van 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag of een navorderingsaanslag met een door de belastingplichtige te betalen bedrag aan belasting wordt vastgesteld, wordt met betrekking tot die aanslag, onderscheidenlijk die navorderingsaanslag, aan de belastingplichtige rente – belastingrente – in rekening gebracht.
2 De belastingrente wordt enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt 6 maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag, onderscheidenlijk de navorderingsaanslag, invorderbaar is ingevolge artikel 9 van de Invorderingswet 1990 en heeft als grondslag het te betalen bedrag aan belasting.”.
In artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 (IW) is het volgende bepaald:
“1 Een belastingaanslag is invorderbaar zes weken na de dagtekening van het aanslagbiljet.”.
2.5.
De belastingaanslag is in het onderhavige geval op grond van artikel 9 IW invorderbaar zes weken na (vrijdag) 27 november 2015, te weten (zaterdag) 9 januari 2016 om 0:00 uur. Eerst op dat moment zijn immers 42 dagen (van 24 uur) verstreken. Belanghebbende is dus ten onrechte ervan uitgegaan dat de belastingaanslag op (vrijdag) 8 januari 2016 invorderbaar is. Op 8 januari 2016 om 23:59 is de aanslag nog niet invorderbaar omdat de zes weken nog niet verstreken zijn.
2.6.
Op grond van artikel 37fc, tweede lid, van de AWR eindigt het tijdvak waarover de belastingrente wordt berekend op de dag voorafgaand aan de dag waarop de aanslag invorderbaar is. In het onderhavige geval is dat 8 januari 2016. De inspecteur heeft de belastingrente dan ook terecht berekend tot en met 8 januari 2016.
2.7.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
2.8.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De inspecteur heeft in het onderhavige geval niet verzocht om belanghebbende te veroordelen in de proceskosten die de inspecteur heeft gemaakt.
Deze uitspraak is gedaan op 11 mei 2017 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B. Knezevic, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.