ECLI:NL:RBZWB:2017:2564

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 april 2017
Publicatiedatum
25 april 2017
Zaaknummer
AWB 16_8540
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking jachtakte en wapenverlof wegens misbruik van wapens en munitie

Op 18 april 2017 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had beroep ingesteld tegen het besluit van 14 september 2016, waarbij zijn jachtakte en wapenverlof werden ingetrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser op 30 december 2015 door buitengewoon opsporingsambtenaren was aangehouden op verdenking van overtredingen van de Flora- en faunawet (Ffw) en de Wet wapens en munitie (Wwm). De eiser betwistte de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen en stelde dat hij zich op zijn eigen terrein bevond, waar de jachtregels niet van toepassing zouden zijn. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan de eiser kon worden toevertrouwd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de ingetrokken jachtakte en het wapenverlof inmiddels hun geldigheid hadden verloren. De uitspraak benadrukt de noodzaak van stipte naleving van wapenwetgeving en de verantwoordelijkheden van vergunninghouders.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/8540 WET

uitspraak van 18 april 2017 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser], eiser,

gemachtigde: mr. J.M.C. Wessels,
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 14 september 2016 (bestreden besluit) van de staatssecretaris inzake de intrekking van een aan hem verleende jachtakte op grond van de Flora- en faunawet (Ffw) en van het aan hem verleende verlof tot het voorhanden hebben van vuurwapens en munitie op grond van de Wet wapens en munitie (Wwm).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 7 maart 2017. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, zijn broer [naam broer eiser] en [naam aanwezig persoon]. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J. Zwanenburg.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Aan eiser is voor de periode van 1 april 2015 tot en met 31 maart 2016 een jachtakte verleend (nummer 20060164757). Op deze jachtakte staan de volgende vuurwapens geregistreerd:
 dubbelloops hagelgeweer, merk Browning, nummer 49826MT, kaliber 20;
 dubbelloops hagelgeweer, merk Fn-Herstal, nummer 29439S74, kaliber 12;
 dubbelloops hagelgeweer, merk Fn-Herstal, nummer 43282S74, kaliber 12;
 enkelloops hagelgeweer, merk Beretta, nummer XA080062/XB080523, kaliber 12;
 enkelloops kogelgeweer, merk Benelli, nummer CB072414/BB072414, kaliber .30-06 Sprfd;
 enkelloops kogelgeweer, merk Heym, nummer 310363, kaliber .30-06 Sprfd;
 wisselloop, merk Mauser, nummer SG45830, kaliber 6,5X57 mm;
 enkelloops kogelgeweer, merk CZ, nummer 431284, kaliber .22 LR (wapen in medegebruik van [naam broer eiser] te [woonplaats broer eiser]).
Aan eiser is voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016 verlof verleend op grond van de Wwm voor het voorhanden hebben van (vuur)wapens en munitie (nummer 20060178020). Op dit verlof staan de volgende vuurwapens geregistreerd:
 dubbelloops hagelgeweer, merk Browning, nummer 51034S6, kaliber 12;
 dubbelloops hagelgeweer, merk Fn-Herstal, nummer 33364S74, kaliber 12;
 dubbelloops hagelgeweer, merk Fn-Herstal, nummer 42387S74, kaliber 12;
 dubbelloops hagelgeweer, merk Fn-Herstal, nummer 51385, kaliber 12;
 enkelloops kogelgeweer, merk Lakefield, nummer L079693, kaliber .22 LR;
 enkelloops kogelgeweer, merk Springfield, nummer 358169, kaliber .45-Govt (vrijgesteld wapen t.b.v. de schietsport).
Op 30 december 2015 is eiser door buitengewoon opsporingsambtenaren van de Vereniging Natuurmonumenten en de Regionale uitvoeringsdienst Zeeland op heterdaad aangehouden als verdachte van artikel 9, 50 en 53 van de Ffw. Eiser bevond zich volgens de opsporingsambtenaren op dat moment in het veld met een doorgeladen en voor onmiddellijk gebruik gereed zijnd zeer zwaar persluchtgeweer met geluiddemper. Eiser bevond zich met dit geweer op een tijdstip gelegen tussen zonsondergang en zonsopkomst in de directe nabijheid van een voerplek voor wild. Eiser droeg op dat moment een restlichtkijker bij zich, welke geschikt was om direct op het wapen te monteren als voorzetkijker op de aanwezige richtkijker (telescoopvizier). Naar aanleiding daarvan is er nader onderzoek ingesteld.
Naar aanleiding van voornoemd onderzoek heeft de korpschef van de politie Zeeland-West-Brabant eiser bij brief van 14 januari 2016 medegedeeld dat hij voornemens is om de jachtakte en het wapenverlof in te trekken. Eiser heeft daartegen zijn zienswijze kenbaar gemaakt.
Bij besluit van 11 februari 2016 (primair besluit) heeft de korpschef de jachtakte en het wapenverlof ingetrokken.
Eiser heeft tegen het primaire besluit administratief beroep ingesteld bij de staatssecretaris. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het beroep ongegrond verklaard, waarbij het primaire besluit in stand is gelaten.
2. Eiser heeft aangevoerd dat het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2015 aantoonbaar onjuist is. Eiser betwist dat hij zich op het moment van aanhouding in ‘het veld’ als bedoeld in de Ffw bevond. Hij bevond zich op zijn eigen terrein, een terrein met bestemming ‘camping’. De regels van de Ffw betreffende de jacht waren derhalve niet van toepassing. Eiser betwist voorts dat hij zich in de nabijheid van een voerplek voor wild bevond. Bovendien maakt het proces-verbaal niet duidelijk op welke afstand tot bedoelde voerplek eiser is aangehouden. Eiser merkt verder op dat voor het in bezit hebben van het gasluchtdrukwapen, dat eiser ten tijde van de aanhouding bij zich droeg, geen wapenverlof is vereist. Het was en is eiser dan ook toegestaan om zich met het gasluchtdrukwapen op zijn eigen terrein te bevinden. Eiser stelt zich derhalve op het standpunt dat ten onrechte en op onjuiste gronden tegen hem verdenking is gerezen dat hij de Ffw heeft overtreden. Nu eiser ten onrechte als verdachte van overtreding van de Ffw is aangemerkt, is de daarop gebaseerde doorzoeking van de woning, het perceel en de auto van eiser eveneens onterecht en onrechtmatig. Eiser merkt daarbij op dat de politie bovendien een machtiging tot doorzoeking voor [adres 1] te [adres 1] gebruikt om de woning van eiser aan het [adres woning eiser] te [woonplaats eiser] te doorzoeken. Eiser stelt op basis van het voorgaande dat hij geen misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben of dat er anderszins aanwijzingen zijn dat aan eiser het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd en dat het bestreden besluit op onjuiste gronden is genomen.
3.1.
Ingevolge artikel 38, eerste lid, aanhef en sub a, van de Ffw is het verboden te jagen zonder voorzien te zijn van een geldige jachtakte, voorzover het betreft het jagen met een geweer.
Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de Ffw is het degene, die niet voorzien is van een jachtakte, verboden in het veld een geweer of een gedeelte van een geweer te dragen tenzij hij uit andere hoofde tot het gebruik van een geweer ter plaatse gerechtigd is.
In artikel 41, eerste lid, van de Ffw – zoals dat gold tot 1 januari 2017 en voor zover van belang – is bepaald dat een jachtakte in ieder geval wordt ingetrokken indien:
a. […];
de houder misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat aan hem het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
In artikel 41, tweede lid, van de Ffw – zoals dat gold tot 1 januari 2017 en voor zover van belang – is bepaald dat een jachtakte kan worden ingetrokken indien:
er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheid om te jagen misbruik maakt;
de houder nalatig is te doen wat een goed jager betaamt bij de uitoefening van de jacht;
er grond is om aan te nemen dat de houder van zijn bevoegdheden in het kader van beheer en schadebestrijding als bedoeld in Hoofdstuk V, titel III, afdeling 1, § 3, misbruik maakt.
3.2.
Ingevolge artikel 26, eerste lid, van de Wwm is het verboden een wapen of munitie van de categorieën II en III voorhanden te hebben.
Het eerste lid is op grond van artikel 26, tweede lid, van de Wwm niet van toepassing op personen die houder zijn van:
een verlof als bedoeld in artikel 28, eerste lid, van de wet, voor zover dit verlof reikt; of
een jachtakte als bedoeld in de Ffw, voor wat betreft voor de jacht en beheer en schadebestrijding bestemde wapens en munitie van categorie III, die in de jachtakte zijn omschreven.
Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wwm worden de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot weigering daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, geweigerd indien:
de aanvrager niet de door Onze Minister bij regeling vastgestelde gegevens en bescheiden heeft overgelegd;
er reden is om te vrezen dat aan de aanvrager het onder zich hebben van wapens of munitie niet kan worden toevertrouwd;
er reden is om te vrezen dat daarvan dan wel van wapens of munitie misbruik zal worden gemaakt; of
wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
Ingevolge artikel 7, tweede lid, van de Wwm kunnen de in deze wet genoemde erkenningen, consenten, vergunningen, verloven en ontheffingen, onverminderd de bijzondere gronden tot wijziging of intrekking daarvan en onverminderd verordening (EU) nr. 258/2012, door het bestuursorgaan dat deze heeft verleend of door Onze Minister worden gewijzigd of ingetrokken:
indien onjuiste gegevens zijn verstrekt die hebben geleid tot de verlening daarvan;
indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder daarvan het onder zich hebben van wapens of munitie niet langer kan worden toevertrouwd;
in geval van misbruik daarvan dan wel van wapens of munitie;
indien niet meer wordt voldaan aan de vereisten voor de verlening daarvan;
bij niet inachtneming van een daaraan verbonden beperking of voorschrift; of
wanneer daartoe dringende, aan het algemeen belang ontleende, redenen bestaan.
3.3.
De staatssecretaris heeft beleid geformuleerd omtrent redenen om te vrezen dat van het wapenverlof misbruik zal worden gemaakt. Dat beleid is neergelegd in de Circulaire wapens en munitie 2016 (Cwm 2016).
In paragraaf B/1.2 van de Cwm 2016 is opgenomen dat degene aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens en/of munitie in een bijzondere positie komt te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie immers het algemene wettelijke verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de (wapen)wettelijke voorschriften moet kunnen worden verlangd en dat van hem tevens wordt verwacht dat hij zich onthoudt van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een (ernstige) aantasting van de rechtsorde.
Vervolgens is vermeld dat het weigeren dan wel intrekken van een verlof uitdrukkelijk geen strafrechtelijke sanctie is, maar een maatregel is ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Tegen de achtergrond van het eerdergenoemde maatschappelijke belang, is daarom reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken (of gemaakte) uitzondering – ook naar de vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS), bijvoorbeeld de uitspraak van 18 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2244 – voldoende reden om een verlof niet te verlenen respectievelijk in te trekken. Het spreekt voor zich dat die twijfel gebaseerd moet zijn op een objectief toetsbare motivering.
Voor de beoordeling van de vraag of in een bepaald geval vrees voor misbruik bestaat worden in paragraaf B/1.2 een aantal concrete criteria gegeven. De korpschef zal aan de hand van deze criteria in elk geval afzonderlijk moeten bezien of er sprake is van ‘vrees voor misbruik’. Bij het onderzoek in verband met de vraag of er vrees voor misbruik bestaat kan volgens de Cwm 2016 gebruik worden gemaakt van informatie afkomstig uit de registers van de justitiële documentatie en van andere, politiële informatie, die afkomstig kan zijn uit verschillende bronnen.
Bij dergelijk onderzoek kan blijken van:
veroordelingen en andere rechterlijke uitspraken;
andere omtrent de aanvrager bekende feiten (zoals een tegen de aanvrager opgemaakt proces-verbaal, dat nog niet tot een veroordeling heeft geleid, of een mutatierapport).
In paragraaf B/8 van de Cwm 2016 is bepaald dat de persoon, aan wie een vergunning is verleend tot het voorhanden hebben van wapens en/of munitie, indien de wapens en de bijbehorende munitie thuis voorhanden worden gehouden, ervoor dient te zorgen dat deze worden opgeborgen in afzonderlijke, deugdelijk afgesloten, en voor onbevoegden niet gemakkelijk bereikbare bergplaatsen. De wapens dienen dus gescheiden van de munitie te worden opgeborgen.
3.4.
De termen ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ in de Wwm vallen inhoudelijk samen met de termen ‘misbruik maken van wapens of munitie dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ in de Ffw. Hetgeen hierboven omtrent ‘vrees voor misbruik’ en ‘het niet langer kunnen toevertrouwen’ is aangegeven, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Ffw.
4. De ingetrokken jachtakte gold voor de periode 1 april 2015 tot en met 31 maart 2016 en het wapenverlof voor de periode 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016. Nu die periodes inmiddels zijn verstreken, ziet de rechtbank zich in eerste instantie (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiser nog belang heeft bij beoordeling van het bestreden besluit.
Volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (onder meer de uitspraak van 25 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BH4009) kan procesbelang zijn gelegen in de omstandigheid dat een inhoudelijk oordeel van de bestuursrechter over het betreffende besluit kan worden betrokken bij toekomstige besluiten. De staatssecretaris heeft ter zitting aangegeven dat een rechterlijk oordeel over het bestreden besluit van belang is voor toekomstige besluiten. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep. Het beroep is ontvankelijk.
5. Door eiser wordt de inhoud van de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde processen-verbaal betwist, met name het proces-verbaal van bevindingen van 30 december 2015. Eiser heeft daarnaast ter zitting de integriteit van de betrokken opsporingsambtenaren aan de orde gesteld.
De rechtbank stelt voorop dat volgens vaste jurisprudentie van de AbRS (bijvoorbeeld de uitspraak van 14 december 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BU7881) een bestuursorgaan in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal mag uitgaan.
De rechtbank ziet in de beroepsgronden van eiser geen aanleiding om aan de juistheid dan wel betrouwbaarheid van de inhoud van de processen-verbaal te twijfelen. De rechtbank stelt vast dat in het betwiste proces-verbaal van 30 december 2015 een nauwkeurige beschrijving is neergelegd van het gebied (veld) waar eiser is aangehouden en de omstandigheden waaronder die aanhouding heeft plaatsgehad. De rechtbank neemt voorts in aanmerking dat eiser zijn stellingen, dat hij zich op het moment van de aanhouding op eigen terrein bevond en dat er geen voerplek voor wild in de nabijheid aanwezig was, niet met bewijsstukken heeft onderbouwd. In de enkele omstandigheid, dat eiser aangifte heeft gedaan van valsheid in geschrifte en dat deze aangifte in behandeling is, ziet de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid en/of integriteit van de betrokken opsporingsambtenaren.
Dat betekent dat de staatssecretaris in dit geval van de juistheid van de processen-verbaal heeft mogen uitgaan.
6. Aan het bestreden besluit zijn tevens ten grondslag gelegd de processen-verbaal naar aanleiding van een doorzoeking van de auto en van de woning van eiser. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden door de hoofdagent en de brigadier van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, aansluitend aan de aanhouding op 30 december 2015. De staatssecretaris heeft uit die processen-verbaal de volgende feiten en omstandigheden afgeleid.
 Eiser heeft in zijn afgesloten auto, van buitenaf zichtbaar, een van zijn hagelgeweren, verpakt in een foedraal, en 250 bijbehorende hagelpatronen, onbeheerd achtergelaten (proces-verbaal van bevindingen 11 februari 2016, kenmerk PL2000-2015291432-27);
 Eiser had onbevoegd vier dode, verse ganzen in een koelkast voorhanden (proces-verbaal van bevindingen 11 februari 2016, kenmerk PL2000-2015291432-27);
 Eiser had onbevoegd een dode havik in een vrieskist voorhanden (proces-verbaal van bevindingen 11 februari 2016, kenmerk PL2000-2015291432-27);
 Eiser had in zijn woning, naast ruim 14.000 lege hulzen en patronen, bijna twee keer het toegestane aantal van 10.000 stuks munitie aanwezig en had het overgrote deel van deze munitie niet op de voorgeschreven wijze opgeborgen. Zo zijn in de woning in een meterkast dozen met munitie aangetroffen, en zijn er verspreid over de woning losse scherpe hagel- en geweerpatronen aangetroffen en munitie van een kogelbuks kaliber 22 (proces-verbaal van bevindingen van 8 februari 2016, kenmerk PL2000291432-20 en van 9 februari 2016, kenmerk PL2000291432-28).
Nu hiervoor is geconcludeerd dat niet hoeft te worden getwijfeld aan de juistheid van het proces-verbaal van bevindingen naar aanleiding van de aanhouding op 30 december 2015, kan ook niet worden gezegd dat de doorzoeking van de auto en de woning van eiser zijn gebaseerd op een onrechtmatige en onjuiste verdenking. De omstandigheid, dat op de machtiging tot doorzoeking van de woning wellicht per abuis een onjuist huisnummer is vermeld, kan er ook niet toe leiden dat aan de inhoud van de processen-verbaal naar aanleiding van die doorzoeking geen waarde kan worden gehecht. Dat betekent dat de staatssecretaris ook de processen-verbaal naar aanleiding van de doorzoeking van de auto en van de woning van eiser aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen.
Op basis van die processen-verbaal heeft de staatssecretaris mogen aannemen dat eiser wapens en grote hoeveelheden munitie niet op correcte wijze heeft opgeborgen.
7. Op grond van het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer aan eiser kan worden toevertrouwd. Dat betekent dat de jachtakte en het wapenverlof van eiser op goede gronden zijn ingetrokken.
8. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 april 2017.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.