201103706/1/H3.
Datum uitspraak: 14 december 2011
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te Holwerd, gemeente Dongeradeel,
tegen de uitspraak van de rechtbank Leeuwarden van 22 februari 2011 in zaak nr. 10/327 in het geding tussen:
de minister van Veiligheid en Justitie, voorheen: de minister van Justitie (hierna: de minister).
Bij besluit van 11 november 2008 heeft de korpschef van de regiopolitie Fryslân de aan [appellant] verleende jachtakte ingetrokken.
Bij besluit van 30 december 2009 heeft de minister het door [appellant] daartegen bij hem ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 22 februari 2011, waarvan een afschrift de dag ervoor is verzonden, heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 29 maart 2011, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 10 mei 2011.
De minister heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 29 november 2011, waar [appellant], bijgestaan door mr. H. Veldman, advocaat te Peize, en de minister, vertegenwoordigd door mr. R.G.J. Wildemors, werkzaam in dienst van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 41, eerste lid, aanhef en onder c, van de Flora- en faunawet (hierna: Ffw), voor zover thans van belang, wordt een jachtakte in ieder geval ingetrokken, indien er aanwijzingen zijn dat aan de houder ervan het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd.
Volgens paragraaf 1.1 van bijzonder deel (B) van de voor de uitoefening van die bevoegdheid vastgestelde Circulaire wapens en munitie 2005 (hierna: de circulaire), voor zover thans van belang, zijn "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" twee verschillende omschrijvingen van dezelfde situatie. Hetgeen hierna wordt opgemerkt met betrekking tot de betekenis van de term "vrees voor misbruik" kan daarom analoog worden toegepast, indien het de intrekking of weigering van een vergunning betreft om reden dat het voorhanden hebben van wapens of munitie niet langer of niet kan worden toevertrouwd, aldus die passage.
Volgens paragraaf 1.2, voor zover thans van belang, komt degene, aan wie een vergunning wordt verleend voor het voorhanden hebben van wapens, dan wel munitie, in een bijzondere positie te verkeren ten opzichte van zijn medeburgers, voor wie het verbod geldt om wapens of munitie voorhanden te hebben. Die positie brengt met zich dat van de vergunninghouder stipte naleving van de wettelijke voorschriften moet worden verlangd en tevens dat hij zich onthoudt van overtredingen die als een aantasting van de rechtsorde kunnen worden beschouwd. Het weigeren, dan wel intrekken van een verlof is geen strafrechtelijke sanctie, maar een maatregel ter bescherming van de veiligheid in de samenleving. Reeds geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de te maken of gemaakte uitzondering is daarom voldoende reden om een verlof niet te verlenen, dan wel in te trekken, aldus de passage.
Volgens die paragraaf, ad b, getiteld "andere omtrent de aanvrager bekende feiten", voor zover thans van belang, kan vrees voor misbruik ook worden aangenomen op basis van andere, niet uit veroordelingen of transacties omtrent betrokkene bekende feiten. In zijn algemeenheid geldt volgens die passage dat tegen een houder bestaande bezwaren, voor zover daarvan niet reeds uit veroordelingen of opgemaakte processen-verbaal blijkt, in een rapport dienen te worden vastgelegd. De vrees voor misbruik kan eveneens worden gebaseerd op een door de politie opgemaakt proces-verbaal dat niet of nog niet tot een veroordeling heeft geleid. De jachtakte wordt ingetrokken, indien de houder ervan misbruik heeft gemaakt van wapens of munitie, dan wel van de bevoegdheid om wapens of munitie voorhanden te hebben, of indien er anderszins aanwijzingen zijn dat het voorhanden hebben van wapens en munitie hem niet langer kan worden toevertrouwd. De termen "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" in de Wet wapens en munitie en de hierboven weergegeven termen in de Ffw vallen inhoudelijk samen. Hetgeen in paragraaf 1.1 omtrent "vrees voor misbruik" en "het niet langer kunnen toevertrouwen" is vermeld, geldt derhalve ook bij de toepassing van de Ffw, aldus die passage.
2.2. De minister heeft aan het besluit van 30 december 2009 ten grondslag gelegd dat uit drie incidenten een agressieve, dan wel dreigende houding van [appellant] in verschillende situaties bleek. Hij heeft geen reden gevonden om aan de inhoud van de processen-verbaal, waarin die incidenten zijn beschreven, te twijfelen. Volgens de minister heeft de korpschef terecht geconcludeerd dat het voorhanden hebben van wapens en munitie aan [appellant] niet langer kan worden toevertrouwd.
2.3. [appellant] betoogt dat de rechtbank heeft miskend dat de minister de processen-verbaal niet aan zijn besluit ten grondslag mocht leggen. Het zijn slechts processen-verbaal van bevindingen en hij is niet vervolgd ter zake van hetgeen erin is gerelateerd. Voorts is er reden om aan de inhoud ervan te twijfelen, aldus [appellant]. Ze zijn geruime tijd na de desbetreffende incidenten opgesteld en hetgeen erin is vermeld, is niet nader toegelicht. Verder zijn de drie incidenten ten onrechte tezamen genomen, terwijl ze elk afzonderlijk onvoldoende zijn om tot de intrekking te besluiten. Ten slotte heeft de rechtbank ten onrechte naar de uitspraak van de Afdeling van 14 oktober 2009 in zaak nr.
200808268/1/H3verwezen, aldus [appellant].
2.3.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 11 mei 2011 in zaak nr.
201009460/1/H3), mag de minister zich op het standpunt stellen dat in de houder van een jachtakte het vertrouwen moet kunnen worden gesteld dat hij zich strikt aan de toepasselijke regels zal houden en zich van overtredingen die kunnen worden beschouwd als een tamelijk ernstige aantasting van de rechtsorde zal onthouden. Geringe twijfel aan het verantwoord zijn van de gemaakte uitzondering is volgens die uitspraak reeds voldoende om daaraan een einde te maken.
In de circulaire is in voormelde paragraaf 1.2, ad b, uiteengezet dat uit opgemaakte processen-verbaal kan worden afgeleid dat aan de houder van de jachtakte het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Hierbij zijn processen-verbaal van bevindingen niet uitgesloten. Evenmin is vereist dat tegen de houder ter zake van die bevindingen strafvervolging is ingesteld om tot intrekking te kunnen besluiten.
Zoals de Afdeling ook eerder heeft overwogen (onder meer uitspraak van 28 juli 2010 in zaak nr.
201000947/1/H3), mag een bestuursorgaan in beginsel van de juistheid van een op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal uitgaan. Dat de processen-verbaal die de minister aan zijn besluit ten grondslag heeft gelegd geruime tijd na de erin gerelateerde gebeurtenissen zijn opgemaakt, maakt niet dat dat niet geldt. [appellant] heeft voorts de inhoud van de processen-verbaal wel weersproken, maar niet weerlegd.
De rechtbank heeft verder in het in beroep aangevoerde terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat de minister ten onrechte tot het oordeel is gekomen dat de korpschef zich terecht op grond van de drie in de processen-verbaal gerelateerde gebeurtenissen op het standpunt heeft gesteld dat [appellant] het voorhanden hebben van wapens en munitie niet langer kan worden toevertrouwd. Volgens de processen-verbaal heeft [appellant] zich in een periode van dertien maanden ten minste drie maal bedreigend ten opzichte van anderen gedragen. Daarbij is niet van belang dat zijn gedragingen, naar gesteld, niet strafbaar of verwijtbaar zijn, nu geringe twijfel volgens de circulaire reeds voldoende is voor dat oordeel.
2.4. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. R.W.L. Loeb, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Klein, ambtenaar van staat.
w.g. Loeb w.g. Klein
lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 14 december 2011