ECLI:NL:RBZWB:2017:2385

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 februari 2017
Publicatiedatum
18 april 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 849
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010 t/m 2013; redelijke schatting en omkering van de bewijslast

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 februari 2017 uitspraak gedaan over de voorlopige aanslagen inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (ib/pvv) voor de jaren 2010 tot en met 2013. De belanghebbende, die in Spanje woont, heeft geen aangifte gedaan voor deze jaren, ondanks herhaalde uitnodigingen van de inspecteur. De inspecteur heeft op basis van verklaringen van de belanghebbende tijdens een politieverhoor en een boekenonderzoek een redelijke schatting gemaakt van de verzamelinkomens en bijdrage-inkomens, waarop de aanslagen zijn gebaseerd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht de omkering van de bewijslast heeft toegepast, omdat de belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De rechtbank heeft vastgesteld dat de voorlopige aanslagen ib/pvv en Zvw zijn gebaseerd op een redelijke schatting en dat de belanghebbende niet overtuigend heeft aangetoond dat de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond, met uitzondering van de verzuimboete, die gegrond wordt verklaard. De inspecteur wordt veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en moet het griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummers BRE 15/849, 15/856 en 15/858 t/m 15/861
uitspraak van 28 februari 2017
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] (Spanje),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor het jaar 2010 een aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: ib/pvv) opgelegd met een verzuimboete (BRE 15/849), voor de jaren 2011 tot en met 2013 voorlopige aanslagen ib/pvv (BRE 15/856, 15/858 en 15/860) en voor de jaren 2012 en 2013 voorlopige aanslagen inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) (BRE 15/859 en 15/861). Bij de (voorlopige) aanslagen voor de jaren 2010 en 2011 is voorts telkens bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht. Bij de voorlopige aanslagen ib/pvv en Zvw 2012 is telkens bij beschikking belastingrente in rekening gebracht.
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar de (voorlopige) aanslagen ib/pvv en Zvw 2010 t/m 2013 verminderd tot (voorlopige) aanslagen berekend over de in onderdeel 1.1 vermelde bedragen aan verzamelinkomen respectievelijk bijdrage-inkomen en de beschikkingen heffingsrente, voor zover aan de orde, dienovereenkomstig verminderd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 januari 2015 ontvangen bij de rechtbank op 13 februari 2015, beroep ingesteld. Ter zake van de beroepen met zaaknummers BRE 15/849 tot en met 15/861 en 17/1228 heeft de griffier van belanghebbende griffierecht geheven van eenmaal € 45.
1.4.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 april 2016 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [inspecteur 1] , [inspecteur 2] , [inspecteur 3] en [inspecteur 4] . Tijdens het onderzoek ter zitting was van de zijde van belanghebbende niemand aanwezig. De rechtbank heeft van de bode vernomen dat na sluiting van het onderzoek ter zitting – en na het verstrijken van de geplande eindtijd van de zitting – de gemachtigde zich bij de bodebalie heeft gemeld waarbij is geconstateerd dat hij zich een aantal uren in de aanvangstijd van de zitting heeft vergist. De rechtbank heeft vastgesteld dat belanghebbende op de juiste wijze is uitgenodigd en heeft geen reden gezien het onderzoek te heropenen. De zaken met de nummers BRE 15/849 tot en met 15/861 en de zaak waaraan na afloop van de zitting het nummer BRE 17/1228 is toegekend, zijn gelijktijdig op zitting behandeld.
1.5.
Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt waarvan een afschrift tegelijk met het afschrift van deze uitspraak is verzonden. De stukken die de gemachtigde en de inspecteur een paar uur voor respectievelijk tijdens de zitting hebben overgelegd, zijn door de rechtbank in het kader van de goede procesorde niet tot de processtukken gerekend en zijn derhalve naar partijen geretourneerd.

2.Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1.
Belanghebbende heeft over het jaar 2008 een aangifte ib/pvv ingediend waarbij hij onder meer een winst uit onderneming ter zake van zijn onderneming [A BV] heeft aangegeven van € 20.311.
2.2.
Over de jaren 2010 tot en met 2013 heeft belanghebbende geen aangifte ib/pvv en Zvw ingediend, ook niet nadat hij hiertoe was uitgenodigd, herinnerd en aangemaand door de inspecteur voor de jaren 2010, 2012 en 2013.
2.3.
Belanghebbende is op 19 februari 2013 door de politie verhoord als verdachte in verband met illegale handel in onder andere auto’s (hierna: het politieverhoor). Tijdens het politieverhoor heeft hij op de vraag hoeveel hij netto verdient, verklaard (PV nr. PL205A 2013036079-2) dat hij jaarlijks tussen de € 30.000 en € 60.000 netto heeft verdiend, dat het in 2012 (‘vorig jaar’) € 50.000 betrof en dat hij in 2006 tot en met 2008 meer verdiende, namelijk tussen de € 70.000 en € 80.000 netto. Op de vraag wat belanghebbende voor werk doet, heeft hij tegenover de politie verklaard dat hij autohandelaar is.
2.4.
Op basis van de bevindingen van een in 2013 verricht boekenonderzoek heeft de inspecteur geconstateerd dat belanghebbende niet in Spanje doch in Nederland bij zijn moeder woont op het adres [adres] , te [plaats] en zijn onderneming vanuit Nederland uitoefent. Tevens is met betrekking tot de jaren 2008 tot en met 2013 door de inspecteur geconstateerd dat er geen kasboek is en er van veel transacties geen inkoop- en verkoopfacturen aanwezig zijn, hetgeen de administratie volgens de inspecteur onvolledig en oncontroleerbaar maakt.
2.5.
Naar aanleiding van de verklaringen van belanghebbende bij de politie en de bevindingen van het boekenonderzoek, zijn aan belanghebbende de onderhavige (voorlopige) aanslagen ib/pvv en Zvw opgelegd en beschikkingen heffingsrente vastgesteld.
2.6.
Belanghebbende heeft vervolgens verzocht om herziening van de voorlopige aanslagen ib/pvv en Zvw. Deze verzoeken zijn bij beschikking afgewezen door de inspecteur. Daartegen en tegen de aanslag ib/pvv 2010 is bezwaar ingediend. Bij uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de (voorlopige) aanslagen ib/pvv 2010 tot en met 2013 verminderd als vermeld in 1.2.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de (voorlopige) aanslagen tot de juiste hoogte zijn vastgesteld. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de verzuimboete kan komen te vervallen.
3.2.
Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen en hun conclusies verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het proces-verbaal van het verhandelde op de zitting.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in de jaren 2008 en 2009 woonachtig was in Nederland. De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende ook in de jaren 2010 tot en met 2013 in Nederland woonde en ook vanuit Nederland zijn ondernemingsactiviteiten verrichtte, zodat belanghebbende in Nederland belastingplichtig is voor zijn winst uit onderneming. Belanghebbende heeft dit niet weersproken.
De voorlopige aanslagen ib/pvv 2010 t/m 2013
4.2.
Op grond van artikel 13 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: AWR) heeft de inspecteur de bevoegdheid om een voorlopige aanslag op te leggen. In het eerste lid, eerste volzin van dat artikel is bepaald dat het bedrag van de voorlopige aanslag wordt gesteld op ten hoogste het bedrag waarop de aanslag vermoedelijk zal worden vastgesteld, rekening houdend met eventuele eerdere voorlopige aanslagen en verrekenbare voorheffingen. De wijze waarop de inspecteur het bedrag van de voorlopige aanslag berekent, is nader uitgewerkt in artikel 23 van de Uitvoeringsregeling AWR 1994 (hierna: de Uitvoeringsregeling). Op grond van het eerste lid van artikel 23 van de Uitvoeringsregeling moet het vaststellen van de voorlopige aanslag gerechtvaardigd zijn. Blijkens het tweede lid, eerste volzin van dat artikel is de bepaling van het bedrag van een voorlopige aanslag een schatting. Het ligt in de rede dat de rechtvaardiging moet worden gezocht in een significant verschil tussen het te verwachten bedrag van de definitieve het totaalbedrag van de eerdere voorlopige aanslagen en verrekenbare voorheffingen en dat dit in redelijkheid bepaald dient te worden.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat de verzamelinkomens en bijdrage-inkomens zoals verminderd bij de uitspraken op bezwaar zijn gebaseerd op een redelijke schatting van de bedragen waarop de aanslagen ib/pvv en Zvw vermoedelijk zullen worden vastgesteld, na verrekening van voorheffingen. De rechtbank acht hierbij de verklaringen van belanghebbende tijdens het politieverhoor over zijn netto inkomen over de periode tot 19 februari 2013 van belang. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd is niet aannemelijk geworden dat de voorlopige aanslagen te hoog zijn vastgesteld.
De aanslag ib/pvv 2010
4.4.
Bij brief van 24 november 2014 heeft belanghebbende verzocht het bezwaar tegen de beschikking waarin het herzieningsverzoek betreffende de voorlopige aanslag ib/pvv 2010 is afgewezen, te transformeren in een bezwaar tegen de definitieve/pvv 2010. Nu deze definitieve aanslag is gedagtekend 16 oktober 2013 kan de brief van 24 november 2014 niet als tijdig ingediend bezwaar tegen de definitieve aanslag worden aangemerkt. Hoewel de brief van de toenmalige gemachtigde van belanghebbende van 18 oktober 2013, bij de belastingdienst ingekomen op 21 oktober 2013, uitdrukkelijk vermeldt dat het bezwaar ziet op de herzieningsbeschikking betreffende de voorlopige aanslag ib/pvv 2010 zal de rechtbank, in navolging van de inspecteur, deze brief aanmerken als zijnde mede gericht tegen de op dat moment reeds vastgestelde definitieve aanslag ib/pvv 2010 nu in die brief genoegzaam tot uitdrukking is gebracht dat belanghebbende van mening is dat hij over het jaar 2010 geen ib/pvv verschuldigd is. Dit betekent dat de inspecteur het bezwaar tegen de aanslag ib/pvv 2010 terecht ontvankelijk heeft verklaard.
4.5.
Belanghebbende heeft nagelaten een aangifte ib/pvv 2010 in te dienen, terwijl hij wel was uitgenodigd tot het doen van aangifte ib/pvv 2010 en voorts daaraan is herinnerd en daartoe is aangemaand. Enkel hieruit volgt al dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan, zodat sprake is van omkering van de bewijslast. Op belanghebbende rust dan de last om te doen blijken dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met hetgeen hij heeft aangevoerd niet overtuigend aangetoond dat de uitspraak op bezwaar onjuist is. De rechtbank is voorts van oordeel dat het verzamelinkomen zoals verminderd bij uitspraak op bezwaar is gebaseerd op een redelijke schatting, gelet op de in 2.3 opgenomen verklaring van belanghebbende.
Heffingsrente (2010 en 2011) / belastingrente (2012)
4.6.
Belanghebbende heeft de hoogte van de heffings- en belastingrente als zodanig niet betwist en alleen verzocht de berekening van de heffingsrente te specificeren, zodat deze kan worden gecontroleerd. De berekening van de heffings- en belastingrente vloeit uit de wet voort. Het is de rechtbank niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffings- en belastingrente onjuist zijn toegepast. Er bestaat naar het oordeel van de rechtbank geen reden voor overlegging van de door belanghebbende gewenste specificatie noch voor vernietiging of verlaging van de desbetreffende beschikkingen.
Onbehoorlijk bestuur?
4.7.
Volgens belanghebbende heeft de inspecteur de regels van behoorlijk bestuur niet in acht genomen. Deze stelling heeft belanghebbende niet nader toegelicht. Geen feiten en omstandigheden zijn aannemelijk geworden waaruit volgt dat sprake is van schending van enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur .
Conclusie
4.8.
Gelet op het vorenstaande dienen de beroepen met betrekking tot de (voorlopige) aanslagen ib/pvv en Zvw en bijbehorende beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard. Het beroep met betrekking tot de verzuimboete is gegrond.

5.Proceskosten

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep met zaaknummer 15/849 redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 495 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1).

6.Beslissing

Zaaknummer BRE 15/849 (aanslag ib/pvv 2010)
De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond voor zover het de boete betreft;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar voor zover deze de boete betreft alsmede de boete;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 495;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan deze vergoedt.
Zaaknummers BRE 15/856 en 15/858 tot en met 15/861 (voorlopige aanslagen ib/pvv en Zwv)
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2017 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter,
mr. W.A.P. van Roij en mr. J.W.M. Tijnagel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.C.W. Hermus, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.