In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 maart 2017 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van een woning op basis van artikel 13b van de Opiumwet. Eiser, die de woning huurde, had beroep ingesteld tegen een besluit van de burgemeester van Waalwijk, die een last onder bestuursdwang had opgelegd tot sluiting van de woning vanwege de vondst van harddrugs. De rechtbank heeft in haar uitspraak de procedurele gang van zaken en de overwegingen van de burgemeester beoordeeld. Eiser had eerder al een waarschuwing ontvangen na een eerdere constatering van harddrugs in de woning, en de burgemeester had in zijn besluit de persoonlijke omstandigheden van eiser in overweging genomen. De rechtbank oordeelde dat de burgemeester voldoende had gemotiveerd waarom hij de sluiting van de woning noodzakelijk achtte, ondanks de persoonlijke omstandigheden van eiser. De rechtbank heeft vastgesteld dat de aangetroffen hoeveelheid harddrugs, samen met andere omstandigheden, voldoende grond vormde voor de burgemeester om tot sluiting over te gaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, maar liet de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand, omdat de gebreken die eerder waren geconstateerd door de burgemeester waren hersteld. Eiser kreeg recht op vergoeding van griffierecht en proceskosten, maar zijn verzoek om vergoeding van proceskosten in de bezwaarfase werd afgewezen.