In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 23 maart 2017 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het UWV over de vaststelling van het dagloon ingevolge de Werkloosheidswet (WW). Eiser heeft beroep ingesteld tegen een besluit van het UWV van 29 februari 2016, waarin het dagloon werd vastgesteld. Eiser stelde dat het nieuwe Dagloonbesluit inbreuk maakte op zijn eigendomsrecht en dat de oude dagloongarantie van toepassing zou moeten zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de situatie van eiser niet vergelijkbaar is met eerdere uitspraken van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) en dat de wijziging van de dagloongarantie geen bestaand eigendomsrecht heeft ontnomen. De rechtbank oordeelde dat artikel 5 van het Dagloonbesluit niet in strijd is met het loondervingsbeginsel, zoals neergelegd in artikel 1b van de WW. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt dat de wetgever de keuze heeft gemaakt voor de huidige dagloonsystematiek en dat de rechter deze keuze dient te respecteren. Eiser heeft niet aan het UWV verzocht om voorschotten op de compensatieregeling, waardoor de vraag of deze regeling de rechterlijke toets kan doorstaan niet beantwoord kan worden.