Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Ontstaan en loop van het geding
- uit informatie uit het Europees BTW-systeem (VAT Information Exchange System (VIES)) is gebleken dat Duitse en Belgische bedrijven in de jaren 2007 tot en met 2011 “gelist” hebben op het btw-identificatienummer van [belanghebbende 2] . Wat betekent dat door [belanghebbende 2] goederen zijn ingekocht in Duitsland en België;
- met toepassing van de Verordening (EG) 904/2010 de facturen bij de autoriteiten in Duitsland en België zijn opgevraagd;
- de uit het buitenland verkregen facturen op naam van [belanghebbende 2] zijn uitgeschreven en niet in de administratie van belanghebbende zijn aangetroffen.
3.Geschil
4.Beoordeling van het geschil
- Voor de periode 2007 tot en met 2010 zien de correcties op het volgende. In de administratie zijn bepaalde inkopen
- Voor de periode 2011 en 2012 zien de correcties op het volgende. Hierbij gaat het om inkopen die
alsde facturen vals zijn, belanghebbende dit zonder medewerking van de betrokkenen moeilijk hard kan maken, nu het niet-doen van een aankoop lastig te bewijzen is (negatief bewijs).
- Eén van de inkopen van [A BV] (nr. RE 048177) is naar belanghebbende heeft gesteld en de inspecteur heeft erkend (verweerschrift IB/PVV, p. 7) wel in de administratie opgenomen. Ook de corresponderende omzet is opgenomen volgens de inspecteur. Nu die omzet wel onderdeel is van de correctie door de inspecteur, dient de correctie in zoverre te vervallen.
- Dan resteert alleen een correctie in verband met inkopen van [C BV] . De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de brutowinstmarge hoger is dan de door belanghebbende gestelde 32,09%. Dit betekent dat sprake is van een omzetcorrectie van € 1.743,64 en een inkoopcorrectie van € 1.320, per saldo een brutowinstcorrectie van € 423,64.
negatiefwas en met € 423 moet worden verhoogd, betekent het voorgaande voor de Zvw dat niet aannemelijk is gemaakt dat het bijdrage-inkomen hoger is dan nihil. De navorderingsaanslag Zvw 2007 zal daarom worden vernietigd.
- Met betrekking tot de factuur van [A BV] met nummer RE 048550 heeft belanghebbende erkend dat deze inkoop is gedaan, zij het voor zijn dochter. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat met deze inkoop wel omzet is gegenereerd. Voor de IB/PVV is er op dit punt daarom geen grond voor een correctie. Voor de OB geldt dat sprake was van een intracommunautaire verwerving (hierna: icv), gevolgd door een belaste levering naar privé voor het inkoopbedrag. Per saldo dient – zoals belanghebbende ter zitting ook heeft erkend – dan omzetbelasting geheven te worden over het inkoopbedrag van € 703,49.
- Verder resteren de correcties in verband met inkopen van [C BV] en [D BV] . De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat het brutowinstmarge hoger is dan de door belanghebbende gestelde 32,09%. Dit betekent dat op dit punt sprake is van een gecorrigeerde omzet van € 3.165,94 en een gecorrigeerde inkoop van € 2.396,74, per saldo een gecorrigeerde brutowinst van € 769,20.
- Met betrekking tot twee facturen heeft belanghebbende erkend dat inkopen van in totaal (€ 1.488,94 plus € 975 is) € 2.463,94 zijn gedaan, zij het voor zijn dochter. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat met deze inkoop wel omzet is gegenereerd. Voor de IB/PVV is er op dit punt daarom geen grond voor een correctie. Voor de omzetbelasting geldt dat sprake was van een icv, gevolgd door een belaste levering naar privé voor het inkoopbedrag. Per saldo dient – zoals belanghebbende ter zitting ook heeft erkend – dan omzetbelasting geheven te worden over het genoemde inkoopbedrag.
- Verder resteren de correcties in verband met inkopen van [C BV] en [D BV] . De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat de brutowinstmarge hoger is dan de door belanghebbende gestelde 32,09%. Dit betekent dat op dit punt sprake is van een gecorrigeerde omzet van € 8.331,15 en een gecorrigeerde inkoop van € 6.307, per saldo een gecorrigeerde brutowinst van € 2.024,14.
negatiefwas, betekent het voorgaande voor de Zvw 2009 dat aannemelijk is gemaakt dat nagevorderd kan worden over een bijdrage-inkomen van € 1.134.
- Belanghebbende is bij brief van 3 november 2016 teruggekomen op zijn eerdere verklaring dat de factuur van [B BV] met nummer 100049 inkopen voor zijn dochter betrof; volgens belanghebbende heeft hij de inkopen niet gedaan.
- De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de correctie met betrekking tot [C BV] dient te vervallen.
- Ter zitting is vastgesteld dat de bestreden correcties alle zien op gestelde inkopen van [B BV] en [A BV] . Gelet op hetgeen in 4.3.10 is overwogen, betekent dit dat voor dit jaar geen correcties aannemelijk zijn gemaakt.
- Gelet op hetgeen over en weer is verklaard, is niet in geschil dat de in het overzicht genoemde bedragen aan omzet van [A] , [B] en [C] wel in de administratie van belanghebbende zijn opgenomen, zij het dat het bij [C] volgens belanghebbende om een iets lager bedrag gaat (€ 29.125 in plaats van € 29.720).
- De inspecteur heeft met betrekking tot [B] en [A] wel een correctie gemaakt aan de inkoopkant. De inspecteur heeft verklaard dat geen met de voornoemde omzet corresponderende inkoop kon worden gevonden in de administratie. Deze correctie is naar de rechtbank constateert derhalve ten voordele van belanghebbende. De inspecteur heeft gerekend met een brutowinstmarge van 88,60% om het bedrag van de inkopen te berekenen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het inkoopbedrag hoger is dan het door de inspecteur berekende bedrag.
- De correctie aan de omzetzijde van € 22.151,62 is nagenoeg geheel terug te voeren op veronderstelde omzet op basis van inkopen van [F] van € 829,14 en van [C BV] van € 10.595.
- Per saldo leidt dit aan de inkoopzijde tot een vermindering van de “correctie hogere inkoop” van € 3.422,02 met € 1.219 tot € 2.203,02. Aan de omzetzijde bedraagt de aannemelijk gemaakte correctie ongeveer € 14.000.
- In de bezwaarfase is de correctie in verband met de aanvankelijk gestelde inkoop van € 9.875,67 van [F] reeds vervallen.
- Ter zitting is geconstateerd dat niet langer in geschil is dat ter zake van de inkopen [F] (€ 6.105), [G BV] en [H BV] geen afzonderlijke correctie aan de omzetzijde hoeft te worden gemaakt, omdat deze inkopen zijn gebruikt voor het werk ‘ [werk 1] ’ (of [werk 1] ). Dit werk heeft volgens – door de inspecteur onvoldoende gemotiveerd betwist – gegevens van belanghebbende een omzet van € 8.823,53 opgeleverd.
- Verder is niet in geschil dat de inkopen [F] van € 1.844,93 zijn gebruikt voor het werk [werk 2] .
- Wel in geschil is de omzet die is gegenereerd voor het werk [werk 2] . De inspecteur stelt onder verwijzing naar een offerte dat de omzet € 7.403,36 is, terwijl belanghebbende onder verwijzing naar een factuur stelt dat het bedrag € 5.487,60 bedraagt. Tegenover de gemotiveerde betwisting door belanghebbende heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat de omzet hoger is dan dit laatste bedrag.
- Gelet op de overgelegde staatjes door belanghebbende (bijlage 2 en 3 bij de brief van 2 juni 2016) bedraagt voor het werk [werk 1] de inkoop-btw € 1.443,06 en de btw over de omzet € 1.676,47, en voor het werk [werk 2] € 911,28 respectievelijk € 1.152,40. Per saldo is volgens deze gegevens het bedrag aan btw afgerond € 474.
- De boete met betrekking tot het jaar 2010 moet worden vernietigd (vgl. 4.7.3) .
- Voor de jaren 2007, 2008 en 2009 gaat het in absolute zin om lage IB/PVV-bedragen die betrekking hebben op de niet-aangegeven winsten. De rechtbank acht aannemelijk dat sprake is van ten minste voorwaardelijke opzet. Door de gebrekkige administratie heeft belanghebbende willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat te weinig belasting zou worden geheven. Met inachtneming van de hoogte van de betrokken IB/PVV-bedragen acht de rechtbank voor de jaren 2007, 2008 en 2009 boeten van respectievelijk € 50, € 100 en € 300 passend en geboden. In verband met de hoogte van de boeten geeft de voornoemde overschrijding van de redelijke termijn geen aanleiding de boeten te verlagen. Volstaan wordt met de vaststelling dat de redelijke termijn is overschreden.
- Ook met betrekking tot het jaar 2011 acht de rechtbank aannemelijk dat het minstens aan voorwaardelijke opzet van belanghebbende te wijten is dat eerder te weinig belasting is geheven. De rechtbank acht een boete van € 2.000 passend en geboden. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat de boetegrondslag tot stand is gekomen met toepassing van omkering van de bewijslast. In verband met overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete verminderd tot € 1.700.
- De boete vervalt voor zover die betrekking heeft op het jaar 2008.
- Voor de andere jaren acht de rechtbank aannemelijk dat het, mede gelet op de gebrekkige administratie, ten minste aan voorwaardelijke opzet van belanghebbende te wijten is dat eerder te weinig omzetbelasting is voldaan op aangifte. In aanmerking genomen dat de naheffingsaanslag voor zover het de jaren 2009 en 2011 betreft, beoordeeld is met toepassing van omkering van de bewijslast, acht de rechtbank een boete van € 2.500 passend en geboden. De rechtbank heeft in de omstandigheid dat een deel van de boetegrondslag betrekking heeft op inkopen die (volgens belanghebbende) zouden zijn gedaan voor de dochter, geen aanleiding gezien de boete te verminderen. De rechtbank meent juist dat bij belanghebbende ingeslepen dient te worden dat het niet juist is om via zijn onderneming ‘btw-vrij’ privé-inkopen te doen in het buitenland.
- In verband met de overschrijding van de redelijke termijn wordt de boete verminderd tot € 2.125.
5.Proceskosten
6.Beslissing
- verklaart het beroep betreffende de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente ongegrond;
- verklaart het beroep betreffende de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2011 en de daarbij behorende beschikking heffingsrente ongegrond;
- verklaart de overige beroepen gegrond;
- vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar;
- vernietigt de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010, de navorderingsaanslagen Zvw over de jaren 2007, 2008 en 2010, de bij deze navorderingsaanslagen behorende beschikkingen heffingsrente en de boetebeschikking bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2010;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2007 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.073, vermindert de daarbij behorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot € 50;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2008 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 9.904, vermindert de daarbij behorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot € 100;
- vermindert de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2009 tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.108, vermindert de daarbij behorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot € 300;
- vermindert de navorderingsaanslag Zvw over het jaar 2009 tot een berekend naar een bijdrage-inkomen van € 1.134 en vermindert de daarbij behorende beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- vermindert de boete bij de navorderingsaanslag IB/PVV over het jaar 2011 tot € 1.700;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.860;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag over de jaren 2008 tot en met 2011 tot € 9.284, vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig en vermindert de boete tot € 2.125;
- vermindert de naheffingsaanslag over het jaar 2012 tot € 474, vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig en vernietigt de boete;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.860;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 328 aan deze vergoedt.
mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: