ECLI:NL:RBZWB:2017:1530

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
BRE - 16 _ 22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen na ontdekking hennepdrogerij

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2017 uitspraak gedaan over een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) die was opgelegd aan de belanghebbende. De inspecteur van de Belastingdienst had de navorderingsaanslag opgelegd na het aantreffen van een hennepdrogerij in de woning van de belanghebbende tijdens een doorzoeking in 2014. De inspecteur ging ervan uit dat de belanghebbende in 2013 inkomsten had uit het drogen en/of verhandelen van hennep, wat leidde tot een navorderingsaanslag van € 148.604 en een vergrijpboete van € 29.051.

De rechtbank oordeelde dat de inspecteur niet aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende in 2013 inkomsten had uit de hennepdrogerij. De rechtbank vernietigde de navorderingsaanslag en de boetebeschikking, omdat de inspecteur onvoldoende bewijs had geleverd dat de belanghebbende in dat jaar betrokken was bij het drogen of verhandelen van hennep. De rechtbank concludeerde dat de inspecteur niet had aangetoond dat er sprake was van een nieuw feit dat de navorderingsaanslag rechtvaardigde.

De rechtbank heeft de inspecteur ook veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende, die op € 741 zijn vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs bij het opleggen van navorderingsaanslagen en de rol van de inspecteur in het belastingrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 16/22
uitspraak van 1 maart 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 10 december 2015 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2013 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 148.604 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.37.01) (hierna: de navorderingsaanslag), de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 29.051 (hierna: de vergrijpboete) en de gelijktijdig afgegeven beschikking belastingrente.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn vader, [persoon A] , en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , verbonden aan [advocatenkantoor] te Maastricht, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De zaken met zaaknummers BRE 15/7799, 15/8234 en 16/22 zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 741;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 46 aan hem vergoedt.

2. Gronden

Aanleiding tot het vaststellen van de navorderingsaanslag
2.1.
Belanghebbende was in 2014 in loondienst werkzaam in [de garage] (hierna: de garage) te [woonplaats] . De woning van belanghebbende is naast de garage gelegen.
2.2.
Op 9 maart 2014 omstreeks 23.40 uur is door twee politieagenten een sterke hennepgeur waargenomen op het woonadres van belanghebbende, waarna zij aan belanghebbende toestemming hebben gevraagd om in de woning te onderzoeken of sprake is van een hennepplantage. Belanghebbende heeft die toestemming niet gegeven.
2.3.
Op 10 maart 2014 om 00.13 uur hebben twee andere politieagenten gezien dat een persoon met zwarte tassen de woning van belanghebbende verliet en deze tassen in een gereedstaande auto plaatste. In de tassen zat 13.841 gram aan gedroogde henneptoppen.
2.4.
Op 10 maart 2014 omstreeks 00.32 uur heeft de politie de woning van belanghebbende betreden met gebruikmaking van een schriftelijke machtiging van de piket officier van justitie en heeft een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. In het slot van de kelderdeur bevond zich een sleutel met daaraan een sleutelbos waartussen, volgens het proces-verbaal van de doorzoeking van de politie, onder meer een sleutel van de voordeur van de woning van belanghebbende zich bevond. In de kelder werden materialen en spullen aangetroffen die worden gebruikt voor het drogen van hennep. Het doek van de aangetroffen koolstoffilter was ernstig vervuild. Op de vloer bevond zich een laag aangekoekte hennep- en harsresten. Achter de droogrekken werden verdorde henneptoppen c.q. hennepafval aangetroffen. Volgens het proces-verbaal van de doorzoeking kan uit het voorgaande worden afgeleid dat in de kelder al geruime tijd hennep werd gedroogd.
2.5.
In verband met de aangetroffen hennepdrogerij in de woning van belanghebbende is belanghebbende bij uitspraak van [datum 1] door rechtbank Limburg veroordeeld wegens medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
2.6.
De vader van belanghebbende heeft op [datum 2] 2015 in Duitsland een personenauto van het merk BMW X6 (hierna: de auto) gekocht. De auto is door belanghebbende naar Nederland gereden, ingevoerd en met behulp van zijn rijbewijs op kenteken ( [kenteken] ) gezet. Belanghebbende heeft de auto vervolgens op Marktplaats te koop aangeboden. Op 15 mei 2015 is de auto door de ontvanger van de Belastingdienst in beslag genomen. Op aanwijzing van belanghebbende is in de auto 8,3 gram gedroogde hennep, een weegschaaltje en lege wietzakjes gevonden. Volgens het proces-verbaal van het verhoor van [datum 3] 2015 naar aanleiding van deze vondst heeft belanghebbende tijdens het verhoor aan de politie verklaard dat de gevonden hennep was bedoeld voor eigen gebruik. Over zijn wietgebruik heeft belanghebbende verklaard dat hij sinds hij een kind heeft minder gebruikt, maar daarvóór zo’n 4 à 5 jointjes op een dag rookte en dat hij met een zakje van 5 gram dan ongeveer 2 à 3 dagen doet. Ook heeft hij verklaard dat hij altijd Amnesia heeft gerookt en daarvoor circa € 13,50 per gram heeft betaald.
2.7.
In de periode 7 augustus 2012 tot en met 5 augustus 2015 was het stroomverbruik van belanghebbende volgens afschriften van rekeningen van energieleverancier Nuon als volgt:
Periode
Verbruik
Toelichting op de meterstand volgens afschrift energierekening
07-08-2012 t/m 05-08-2013
12.402 kWh
Eindstand geschat door Nuon
06-08-2013 t/m 01-08-2014
17.174 kWh
Beginstand geschat door Nuon
02-08-2014 t/m 05-08-2015
9.620 kWh
Eindstand geschat door Nuon
2.8.
Uit rekeningafschriften van de rekeningen die belanghebbende heeft bij de ING en ABN-AMRO zijn, voor zover hier van belang, de volgende gegevens af te leiden:
  • Op 2 april 2013 is belanghebbende een hypothecaire lening aangegaan van € 42.152,11, waarvan het bedrag op 3 april 2013 op zijn rekening is gestort;
  • Belanghebbende heeft op 3 april 2013 een bedrag van € 25.000 overgemaakt naar de heer [persoon B] ;
  • In 2013 is in totaal een bedrag van € 16.590 aan contant geld opgenomen;
  • In 2013 is in totaal een bedrag van € 4.750 op de rekeningen gestort.
Aanslag- en bezwaarprocedure
2.9.
Belanghebbende heeft aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2013 (hierna: de aangifte) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 35.108. Met dagtekening 11 februari 2015 is de aanslag IB/PVV 2013 (hierna: de aanslag) conform de aangifte aan belanghebbende opgelegd.
2.10.
Met dagtekening 12 augustus 2015 is aan belanghebbende de navorderingsaanslag opgelegd. Bij het vaststellen van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur het belastbare inkomen uit werk en woning gecorrigeerd met een bedrag van € 113.496 omdat hij naar aanleiding van de aangetroffen hennepdrogerij op 10 maart 2014 er vanuit is gegaan dat belanghebbende (ook) in 2013 inkomsten had uit het drogen en/of verhandelen van hennep. Voorafgaand aan het opleggen van de navorderingsaanslag heeft de inspecteur bij brief van 11 augustus 2015 meegedeeld dat hij ervan uitgaat dat in 2013 (alleen) in de weken 40 tot en met 51 geen hennep is gedroogd in de woning van belanghebbende, aangezien de woning toen werd verbouwd.
2.11.
Bij uitspraken op bezwaar van 10 december 2015 heeft de inspecteur de navorderingsaanslag verminderd tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 125.804. Het in de aangifte aangegeven inkomen is daarbij gecorrigeerd met een bedrag van € 90.696. De vergrijpboete is verminderd tot € 10.000 omdat de navorderingsaanslag is opgelegd met omkering van de bewijslast. Aan belanghebbende is een kostenvergoeding toegekend van € 488.
2.12.
In geschil is of de navorderingsaanslag en de vergrijpboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. Ook is de beschikking belastingrente in geschil.
Met betrekking tot de navorderingsaanslag
2.13.
Op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR kan de inspecteur een navorderingsaanslag opleggen als enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit dan wel kwade trouw, rust op de inspecteur.
2.14.
De inspecteur heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag mag worden opgelegd omdat er sprake is van een nieuw feit. Pas op 30 april 2015 heeft de inspecteur, door middel van gegevensuitwisseling met de politie op grond van het RIEC-convenant, kennisgenomen van de processen-verbaal van de politie van de doorzoeking van de woning van belanghebbende op 10 maart 2014. Hierdoor is sprake van een nieuw feit op grond waarvan de navorderingsaanslag is opgelegd. Subsidiair heeft de inspecteur zich op het standpunt gesteld dat de navorderingsaanslag mocht worden opgelegd omdat belanghebbende te kwader trouw was, nu hij inkomsten uit de hennepdrogerij moet hebben gehad en hij deze niet in de aangifte heeft aangegeven.
2.15.
Volgens de inspecteur heeft belanghebbende in 2013 in de weken 1 tot en met 39 en in week 52 inkomsten uit het drogen en/of verhandelen van hennep genoten. Dit baseert hij allereerst op tot de gedingstukken behorende verklaringen van [verbalisant] . Volgens deze verbalisant werd al geruime tijd hennep gedroogd gelet op de door hem geconstateerde ernstige vervuiling van het doek van de aanwezige koolstoffilter en uit de op 10 maart 2014 aangetroffen staat van hennep- en harsresten die er volgens hem op duidt dat die resten ouder waren dan 2 maanden. Verder is de stelling van de inspecteur gebaseerd op het energieverbruik, de contante stortingen en opnamen en de uitgaven voor wiet per jaar, door de inspecteur geschat op € 10.000.
2.16.
Belanghebbende betwist de aanwezigheid van een navorderingsgrond en van een hennepdrogerij in zijn woning in 2013. De op 10 maart 2014 aangetroffen hennepdrogerij in zijn woning was niet van hem, maar van een andere persoon was, die de kelder vanaf begin januari 2014 van hem had gehuurd. De aangetroffen hennep- en harsresten moeten in de periode 1 januari 2014 tot en met 10 maart 2014 in de kelder terecht zijn gekomen.
2.16.1.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft belanghebbende een verklaring overgelegd van de heer [persoon C] , directeur van [A BV] te [woonplaats] , waarin [persoon C] verklaart dat door zijn onderneming in de periode vanaf begin oktober tot en met week 51 van het jaar 2013 een ingrijpende verbouwing is uitgevoerd in de woning van belanghebbende. Tijdens die verbouwing heeft hij, zo verklaart hij, toegang gehad tot alle vertrekken, ook tot de kelder en hebben in de kelder diverse ingrijpende verbouwingen moeten plaatsvinden in verband met gas- water- en elektra-installaties. [persoon C] verklaart dat hij daarbij geen bijzonderheden is tegengekomen.
2.16.2.
Verder heeft belanghebbende een verklaring overgelegd van [persoon D] , directeur van [B BV] te [plaats] , waarin [persoon D] verklaart dat door zijn onderneming op 6 november 2013 de gehele woning van belanghebbende is schoongemaakt en op 20 december 2013 de gehele uitbouw inclusief de nieuwe badkamer is schoongemaakt. Daarbij zijn er volgens de verklaring van [persoon D] geen hennepplanten en geen (penetrante) hennepgeur waargenomen.
2.17.
Belanghebbende heeft met betrekking tot het hoge stroomverbruik aangevoerd dat hij een grote woning heeft (inhoud 920 m3), waardoor hij meer stroom gebruikt dan iemand met een gemiddelde woning. Ook had hij in 2013 een zwembad, waarvan de heater voor het verwarmen van het water een verbruik had van 2160 kWh per maand. Verder zijn op de stroomvoorziening van zijn woning zes schijnwerpers aangesloten die te koop staande auto’s van de garage verlichten (verbruik 550 kWh per jaar). Belanghebbende heeft verder verklaard dat hij een bedrag van € 25.000 van de door hem ontvangen hypothecaire lening van € 42.152,11 heeft uitgeleend aan [persoon B] . [persoon B] heeft dit bedrag volgens de verklaring van belanghebbende contant aan belanghebbende terugbetaald.
2.18.
De rechtbank is van oordeel dat, gezien de gezamenlijke verklaringen van het bouwbedrijf en van het schoonmaakbedrijf (zie 2.16.1 en 2.16.2), de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat de op 10 maart 2014 aangetroffen hennep- en harsresten en koolstoffilter erop wijzen dat belanghebbende in 2013 (ook) een hennepdrogerij in zijn woning had. De verwijzingen van de inspecteur naar het stroomverbruik, de contante stortingen en opnamen van de bankrekening van belanghebbende en de uitgaven voor wiet maken dit oordeel niet anders. De rechtbank overweegt dat de meterstanden door energieleverancier Nuon gedeeltelijk zijn geschat, zodat het precieze stroomverbruik in het jaar 2013 niet kan worden bepaald. Gelet op de verklaringen van belanghebbende en de geschatte meterstanden heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat het stroomverbruik wijst op de aanwezigheid van een hennepdrogerij in de woning van belanghebbende in 2013. Tegenover de verklaring van belanghebbende over de herkomst van de contante stortingen heeft de inspecteur onvoldoende ingebracht om te kunnen concluderen dat de stortingen hun verklaring vinden in verzwegen belastbare inkomsten. De verwijzing naar de uitgaven van belanghebbende voor wietgebruik, zo die al voor het jaar 2013 op het door de inspecteur geschatte bedrag van € 10.000 kunnen worden bepaald, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat belanghebbende in 2013 inkomsten had die hij niet in de aangifte heeft aangegeven.
2.19.
Gelet op het overwogene in 2.18 is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende in 2013 inkomsten had uit het drogen en/of verhandelen van hennep. De navorderingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking belastingrente kunnen gelet op het voorgaande niet in stand blijven.
2.20.
Het beroep is daarom gegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
2.21.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Echter, de rechtbank ziet, anders dan belanghebbende, geen aanleiding voor een integrale of additionele proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet het verwijt treft dat hij de navorderingsaanslag tegen beter weten in heeft opgelegd en gehandhaafd. Hiertoe acht de rechtbank het volgende van belang:
- Het gaat in onderhavige zaak om een feitelijke kwestie waar de inspecteur minder zicht op heeft dan belanghebbende.
- Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de inspecteur weinig geloof heeft gehecht aan ontkrachtende bewijzen die belanghebbende heeft aangedragen. Daar staat tegenover dat belanghebbende blijft volharden dat zijn rol met betrekking tot de aangetroffen hennepdrogerij in zijn woning beperkt was tot die van verhuurder terwijl de rechtbank evenals de inspecteur dat ongeloofwaardig acht.
- Het feit dat de bezwaarbehandelaar in de bezwaarfase contact heeft opgenomen met de aanslagregelaar, is onvoldoende voor het oordeel dat de inspecteur tegen beter weten in de navorderingsaanslag heeft gehandhaafd.
- De inspecteur heeft een zelfstandig recht voor het opleggen van de navorderingsaanslag; niet vereist is dat hij de beslissing van de strafrechter zou moeten volgen. In het strafrecht draait het om wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde. In deze procedure volstaat het aannemelijk maken van de belaste inkomsten uit het drogen en/of verhandelen van hennep.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de inspecteur niet worden verweten dat hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opleggen van de navorderingsaanslag of ter zake van zijn beslissing deze in bezwaar te handhaven.
2.22.
De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.223 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaak). De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw het belang en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. De rechtbank beschouwt de zaken van belanghebbende (zaaknummers 15/7799, 15/8234 en 16/22) als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. De rechtbank heeft daarom in de hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toegekend van € 2.223 gedeeld door 3, dat is € 741 per zaak. De rechtbank merkt op dat in de bezwaarfase van onderhavige zaak een proceskostenvergoeding is toegekend van € 488 (zie 2.11). Indien dit bedrag al is uitbetaald, beloopt het nog uit te keren bedrag in onderhavige zaak € 253 (€ 741 minus € 488).
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2017 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.