ECLI:NL:RBZWB:2017:1529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 maart 2017
Publicatiedatum
14 maart 2017
Zaaknummer
BRE - 15 _ 7799
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingaanslag en vergrijpboete wegens hennepproductie

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 maart 2017 uitspraak gedaan in een belastingkwestie waarbij de belanghebbende, een inwoner van Breda, in geschil was met de inspecteur van de Belastingdienst over een opgelegde aanslag inkomstenbelasting en een vergrijpboete. De inspecteur had de aanslag opgelegd op basis van vermoedelijke inkomsten uit het drogen en verhandelen van hennep, nadat bij een doorzoeking van de woning van de belanghebbende een hennepdrogerij was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de belanghebbende, dat hij de kelder had verhuurd en zelf geen toegang had, ongeloofwaardig was. De rechtbank vernietigde de boetebeschikking omdat deze niet op de juiste wijze was aangekondigd, maar bevestigde de aanslag, waarbij het belastbaar inkomen werd vastgesteld op € 57.585, rekening houdend met de aangetroffen hennep en andere bewijsstukken. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur aannemelijk had gemaakt dat de belanghebbende inkomsten had genoten uit hennepproductie, maar dat de hoogte van de schatting niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft de inspecteur veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende en gelast dat het griffierecht aan hem wordt vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/7799
uitspraak van 1 maart 2017
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] ,

belanghebbende,
en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 9 november 2015 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2014 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 152.585 (aanslagnummer [aanslagnummer] .H.46.01) (hierna: de aanslag) en de bij gelijktijdige beschikking opgelegde vergrijpboete van € 31.107 (hierna: de vergrijpboete).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2017 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn vader, [persoon A] , en zijn gemachtigde, [gemachtigde] , verbonden aan [advocatenkantoor] te Maastricht, en namens de inspecteur, [inspecteur 1] en [inspecteur 2] .
De zaken met zaaknummers BRE 15/7799, 15/8234 en 16/22 zijn tegelijkertijd ter zitting behandeld.

1. Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraken op bezwaar en de boetebeschikking;
  • vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 57.585;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 741;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 45 aan hem vergoedt.

2. Gronden

Aanleiding tot het vaststellen van de aanslag
2.1.
Belanghebbende was in 2014 in loondienst werkzaam in garage [A BV] (hierna: de garage) te [woonplaats] . De woning van belanghebbende is naast de garage gelegen.
2.2.
Op 9 maart 2014 omstreeks 23.40 uur is door twee politieagenten een sterke hennepgeur waargenomen op het woonadres van belanghebbende, waarna zij aan belanghebbende toestemming hebben gevraagd om in de woning te onderzoeken of sprake is van een hennepplantage. Belanghebbende heeft die toestemming niet gegeven.
2.3.
Op 10 maart 2014 om 00.13 uur hebben twee andere politieagenten gezien dat een persoon met zwarte tassen de woning van belanghebbende verliet en deze tassen in een gereedstaande auto plaatste. In de tassen zat 13.841 gram aan gedroogde henneptoppen.
2.4.
Op 10 maart 2014 omstreeks 00.32 uur heeft de politie de woning van belanghebbende betreden met gebruikmaking van een schriftelijke machtiging van de piket officier van justitie en heeft een doorzoeking van de woning plaatsgevonden. In het slot van de kelderdeur bevond zich een sleutel met daaraan een sleutelbos waartussen, volgens het proces-verbaal van de doorzoeking van de politie, onder meer een sleutel van de voordeur van de woning van belanghebbende zich bevond. In de kelder werden materialen en spullen aangetroffen die worden gebruikt voor het drogen van hennep. Het doek van de aangetroffen koolstoffilter was ernstig vervuild. Op de vloer bevond zich een laag aangekoekte hennep- en harsresten. Achter de droogrekken werden verdorde henneptoppen c.q. hennepafval aangetroffen. Volgens het proces-verbaal van de doorzoeking kan uit het voorgaande worden afgeleid dat in de kelder al geruime tijd hennep werd gedroogd.
2.5.
In verband met de aangetroffen hennepdrogerij in de woning van belanghebbende is belanghebbende bij uitspraak van [datum 1] door rechtbank Limburg veroordeeld wegens medeplichtigheid aan opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
2.6.
De vader van belanghebbende heeft op [datum 2] 2015 in Duitsland een personenauto van het merk BMW X6 (hierna: de auto) gekocht. De auto is door belanghebbende naar Nederland gereden, ingevoerd en met behulp van zijn rijbewijs op kenteken ( [kenteken] ) gezet. Belanghebbende heeft de auto vervolgens op Marktplaats te koop aangeboden. Op 15 mei 2015 is de auto door de ontvanger van de Belastingdienst in beslag genomen. Op aanwijzing van belanghebbende is in de auto 8,3 gram gedroogde hennep, een weegschaaltje en lege wietzakjes gevonden. Volgens het proces-verbaal van het verhoor van [datum 3] 2015 naar aanleiding van deze vondst heeft belanghebbende tijdens het verhoor aan de politie verklaard dat de gevonden hennep was bedoeld voor eigen gebruik. Over zijn wietgebruik heeft belanghebbende verklaard dat hij sinds hij een kind heeft minder gebruikt, maar daarvóór zo’n 4 à 5 jointjes op een dag rookte en dat hij met een zakje van 5 gram dan ongeveer 2 à 3 dagen doet. Ook heeft hij verklaard dat hij altijd Amnesia heeft gerookt en daarvoor circa € 13,50 per gram heeft betaald.
2.7.
In de periode 7 augustus 2012 tot en met 5 augustus 2015 was het stroomverbruik van belanghebbende volgens afschriften van rekeningen van energieleverancier Nuon als volgt:
Periode
Verbruik
Toelichting op de meterstand volgens afschrift energierekening
07-08-2012 t/m 05-08-2013
12.402 kWh
Eindstand geschat door Nuon
06-08-2013 t/m 01-08-2014
17.174 kWh
Beginstand geschat door Nuon
02-08-2014 t/m 05-08-2015
9.620 kWh
Eindstand geschat door Nuon
2.8.
Uit rekeningafschriften van de rekeningen die belanghebbende heeft bij de ING en ABN-AMRO zijn, voor zover hier van belang, de volgende gegevens af te leiden:
  • Op 2 april 2013 is belanghebbende een hypothecaire lening aangegaan van € 42.152,11, waarvan het bedrag op 3 april 2013 op zijn rekening is gestort;
  • Belanghebbende heeft op 3 april 2013 een bedrag van € 25.000 overgemaakt naar [persoon B] ;
  • In 2014 is in totaal een bedrag van € 5.646,65 aan contant geld opgenomen;
  • In 2014 is in totaal een bedrag van € 4.563,35 op de rekeningen gestort.
Aanslag- en bezwaarprocedure
2.9.
Belanghebbende heeft op 20 april 2015 aangifte IB/PVV gedaan voor het jaar 2014 naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 32.585. Bij brief van 13 mei 2015 heeft de inspecteur aan belanghebbende, voor zover hier van belang, het volgende meegedeeld:
“(…)
Uit de ons ten dienst staande gegevens blijkt dat u op 3 februari 2015 een auto, merk BMW, kenteken [kenteken] heeft gekocht. Deze auto wordt te koop aangeboden voor een bedrag van € 129.950. Ik ga er van uit dat dit ook de waarde van de auto is.
Uit de aangifte inkomstenbelasting 2014 en de mij ter beschikking staande gegevens over 2015 blijkt dat er onvoldoende middelen zijn om deze auto tot dit bedrag te kunnen kopen.
Uit het voorgaande is duidelijk geworden dat er sprake moet zijn geweest van vermoedelijke andere inkomsten. De hoogte van dit inkomen is op dit moment niet exact te bepalen. In alle redelijkheid en billijkheid ga ik ervanuit dat er in 2014 minimaal € 120.000 aan andere inkomsten moet zijn genoten.
Hieruit concludeer ik dat er een onjuiste en onvolledige aangifte over het jaar 2014 is ingediend. Ik stel derhalve dat de omkering van de bewijslast van toepassing is.
Ik zal derhalve de ingediende aangiften inkomstenbelasting over het jaar 2014 corrigeren met een bedrag ad € 120.000. (…)
Deze aanslag zal worden opgelegd met boete, omdat de aangifte opzettelijk onjuist, dan wel onvolledig is gedaan.
Op basis van art. 67d van de AWR wordt derhalve een boete opgelegd van 50%. (…)”
2.10.
Met dagtekening 13 mei 2015 zijn de aanslag en de vergrijpboete aan belanghebbende opgelegd. Belanghebbende heeft hiertegen op 13 mei 2015 bezwaar gemaakt en hij heeft daarbij aangevoerd dat de auto eigendom is van zijn vader, [persoon A] .
2.11.
Bij brief van 25 juni 2015 heeft de inspecteur een nadere motivering van de aanslag gegeven. Daarin is geconcludeerd belanghebbende zelf hennep inkoopt, zelf ervoor zorgt dat de hennep wordt gedroogd en zelf de hennep verhandelt. Verder blijkt uit die brief dat de inspecteur uitgaat van 5 oogsten per jaar. Het gecorrigeerde inkomen in box 1 heeft de inspecteur berekend op € 123.382, zijnde een correctie op de aangifte van € 90.797.
2.12.
Op 8 oktober 2015 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden op het kantoor van de Belastingdienst te Maastricht. Belanghebbende heeft daar met betrekking tot de aangetroffen hennepdrogerij in de kelder van zijn woning verklaard dat hij de kelder heeft verhuurd aan een persoon (hierna: X) van wie hij de gegevens niet wil verstrekken omdat hij bang is voor represailles. Volgens het hoorverslag heeft belanghebbende tijdens het hoorgesprek over de ontmoetingen met X, de verhuur van de kelder en de gebeurtenissen op 10 maart 2014 het volgende verklaard:
“De huurder (hierna aangeduid als “X” heeft [belanghebbende] voor het eerst ontmoet bij zijn bezoek aan het evenement Castle of Love in augustus 2013 te Kerkrade. X vroeg of [belanghebbende] “geld wilde verdienen”. Daarna zijn telefoonnummers uitgewisseld. (…)
Het volgende contact tussen [belanghebbende] en X was (…) kort voor Kerst 2013. Toen belde X naar [belanghebbende] . X wilde hem thuis bezoeken om de kelder te bezichtigen. [belanghebbende] voelde zich onder druk gezet omdat hij vermoedde te maken te hebben met personen uit het criminele circuit. Nadat X de kelder had gezien bood hij aan een afgescheiden deel van de kelder te willen huren voor € 1.000 per maand (te betalen aan het eind van de maand), waarmee [belanghebbende] akkoord ging. Op dat moment verstrekte [belanghebbende] aan X een afstandsbediening van de poort van de garage bij zijn woning. Via de garage en een hal (sluis) van de woning kreeg X toegang tot de kelder onder de woning. Hiervoor waren geen andere sleutels nodig. (…)
Kort na deze tweede ontmoediging met X in december 2013, is [belanghebbende] met vakantie gegaan. Toen hij hiervan terugkwam zag hij dat het verhuurde afgezonderde deel van de kelder was vergrendeld met een zware afgesloten deur. Hiervan had [belanghebbende] geen sleutel. Hij heeft aangenomen dat de deur is aangebracht door de huurder. Op dat moment wist [belanghebbende] niet waarvoor de verhuurde kelderruimte werd gebruikt. Hij vermoedde wel dat het gebruik iets te maken had met hennep. Eind januari 2014 heeft X € 1.000 contant betaald voor de huur over januari. (…)
In de avond van 10 maart 2014 kwam [belanghebbende] thuis van een babyborrel en hoorde hij dat mannen in de kelder met iets bezigwaren. Toen de politie aanbelde om de hondjes terug te brengen, zijn de mannen gevlucht. De politie vroeg of zij in de woning mochten rondkijken, maar [belanghebbende] gaf hiervoor geen toestemming, waarna de agenten de woning verlieten. [belanghebbende] ging naar de kelder en zag toen voor het eerst dat in de kelder een hennepdrogerij was ingericht. Omdat hij vermoedde dat de politie zou terugkeren om de woning te doorzoeken, belde hij zijn vriend [persoon C] en verzocht hij hem om te helpen met het verwijderen van de henneptoppen uit de kelder.”
2.13.
Bij uitspraak op bezwaar van 9 november 2015 heeft de inspecteur de aanslag gehandhaafd. De inspecteur meldt in de uitspraak dat in de berekening van het gecorrigeerde inkomen in de brief van 25 juni 2015 abusievelijk is uitgegaan van 4 oogsten, in plaats van de eerder in diezelfde brief aangegeven 5 oogsten en dat de aanslag daarom (toch) tot de juiste hoogte is vastgesteld. De vergrijpboete is verminderd tot € 10.000 omdat de aanslag is opgelegd met omkering van de bewijslast.
2.14.
In geschil is of de aanslag en de vergrijpboete terecht aan belanghebbende zijn opgelegd en niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
Met betrekking tot de aanslag
2.15.
De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende niet de vereiste aangifte heeft gedaan in de zin van artikel 27e van de AWR en artikel 25, derde lid van de AWR. Volgens de inspecteur is de verklaring van belanghebbende over de verhuur van de kelder ongeloofwaardig. De inspecteur acht aannemelijk dat belanghebbende inkomsten heeft genoten uit het drogen en/of verhandelen van hennep. Dit baseert hij op de constateringen van de politie op 9 en 10 maart 2014, het energieverbruik, de contante stortingen en opnamen en de uitgaven voor wiet per jaar, door de inspecteur geschat op € 10.000.
2.16.
De bewijslast dat sprake is van een aanzienlijk te laag gedane aangifte, zowel in absolute als in relatieve zin, en dat belanghebbende zich hiervan bewust moet zijn geweest ten tijde van het indienen van de aangifte ligt bij de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met de door hem aangedragen feiten en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar belastbare inkomsten uit werk en woning heeft gehad die niet in de aangifte zijn opgenomen, namelijk inkomsten uit het drogen en/of verhandelen van hennep. De rechtbank acht, evenals de inspecteur, de verklaring van belanghebbende over de verhuur van de kelder niet geloofwaardig. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Belanghebbende heeft enkel verklaard dat hij de kelder heeft verhuurd, maar hij heeft daarvan geen bewijzen overgelegd. De rechtbank acht ongeloofwaardig dat belanghebbende de kelder zou verhuren aan een voor hem vrijwel onbekend persoon van wie hij vermoedt dat die afkomstig was uit het criminele circuit en aan wie hij een afstandsbediening van de garagedeur zou hebben gegeven waardoor indirect toegang wordt verschaft tot de gehele woning van belanghebbende. Bovendien neemt de rechtbank in aanmerking dat het niet reëel te achten is dat belanghebbende, nu hij vermoedde dat gebruik van de kelder iets te maken had met hennep, genoegen zou nemen met slechts € 1.000 per maand als vergoeding voor het gebruik van de kelder van zijn woning. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat er een ambtsedige verklaring van een politieagent in het dossier aanwezig is, waarin de politieagent verklaart dat de sleutel in de kelderdeur aan dezelfde sleutelbos zat als de sleutel van de voordeur. Daaruit leidt de rechtbank af dat belanghebbende toegang had tot de kelder. Dat belanghebbende feitelijk toegang tot de in de kelder aanwezige hennep had, is ook gebleken in de nacht van 9 op 10 maart 2014. Circa een half uur nadat belanghebbende toestemming om zijn woning te betreden had geweigerd, is de door hem ingeschakelde hulp betrapt bij het verlaten van de woning met ruim 13 kilo aan gedroogde henneptoppen op zak. Gelet op het kordate optreden van belanghebbende op 9 maart 2014 en de handelingssnelheid waarmee een derde is ingeschakeld en de henneptoppen zijn afgevoerd, acht de rechtbank ook de verklaring van belanghebbende dat hij pas op 9 maart 2014 wist dat in de kelder een hennepdrogerij was ingericht, ongeloofwaardig. Gelet op vorenstaande heeft de inspecteur tegenover de betwisting van belanghebbende aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten verband houdend met hennepproductie heeft genoten.
2.17.
Belanghebbende heeft in de aangifte een belastbaar inkomen uit werk en woning aangegeven van € 32.585, zijnde het inkomen dat betrekking heeft op het loon uit dienstverband. Na verrekening van de voorheffingen en heffingskortingen heeft de aanslag in een terug te ontvangen bedrag van € 358 geresulteerd. Gelet alleen al op de aan de aangetroffen gedroogde henneptoppen toe te dichten waarde – door de inspecteur berekend op € 22.700 waar belanghebbende niets tegenin heeft gebracht – heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt dat de niet aangegeven inkomsten uit het produceren en/of verhandelen van hennep dermate hoog zijn geweest, dat de verschuldigde belasting met betrekking tot de aangegeven inkomsten verhoudingsgewijs in zowel relatieve als absolute zin aanzienlijk lager was dan de werkelijk verschuldigde belasting en dat belanghebbende zich hiervan bewust moet zijn geweest ten tijde van het indienen van de aangifte. De rechtbank is daarom van oordeel dat belanghebbende over het onderhavige jaar niet de vereiste aangifte heeft gedaan.
2.18.
Nu de vereiste aangifte niet is gedaan is sprake van omkering van de bewijslast, zodat belanghebbende moet doen blijken dat de aanslag tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende niet in dat bewijs geslaagd. Belanghebbende heeft de veronderstelde inkomsten ontkend, maar heeft daarmee niet doen blijken dat de aanslag te hoog is vastgesteld.
2.19.
In geval van omkering van de bewijslast moet de inkomensbijtelling van de inspecteur wel gebaseerd zijn op een redelijke schatting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur de hoogte van de schatting niet zodanig onderbouwd met feitelijke stellingen dat die de redelijkheidstoets kan doorstaan. Hetgeen de inspecteur heeft aangedragen is niet toereikend voor een schatting die erop is gebaseerd dat belanghebbende na zijn aanhouding in maart 2014 op dezelfde voet zou zijn doorgegaan met het drogen en verkopen van hennep. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2.20.1.
De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank niet in redelijkheid kunnen aannemen dat het stroomverbruik wijst op de aanwezigheid van een hennepdrogerij in de woning van belanghebbende gedurende het gehele jaar 2014. De meterstanden zijn door energieleverancier Nuon gedeeltelijk geschat, zodat het precieze stroomverbruik in het jaar 2014 niet kan worden bepaald. Daarnaast heeft belanghebbende verklaringen gegeven voor het hoge stroomverbruik, namelijk dat hij een grote woning heeft (inhoud 920 m3), waardoor hij meer stroom gebruikt dan iemand met een gemiddelde woning, dat hij in 2014 een zwembad had, waarvan de heater voor het verwarmen van het water een verbruik had van 2160 kWh per maand en dat op de stroomvoorziening van zijn woning zes schijnwerpers aangesloten die te koop staande auto’s van de garage verlichten (verbruik 550 kWh per jaar).
2.20.2.
De verwijzing naar de gestorte bedragen op de rekeningen en de opgenomen bedragen van de rekeningen (zie 2.8) kan het in 2.19 genoemde oordeel niet anders maken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende heeft verklaard dat hij een bedrag van € 25.000 van de door hem ontvangen hypothecaire lening van € 42.152,11 heeft uitgeleend aan [persoon B] . [persoon B] heeft dit bedrag volgens de verklaring van belanghebbende contant aan belanghebbende terugbetaald.
2.20.3.
Ook de verwijzing naar de uitgaven van belanghebbende voor wietgebruik, zo die al voor het jaar 2014 op het door de inspecteur geschatte bedrag van € 10.000 kunnen worden bepaald, is onvoldoende om in redelijkheid aan te kunnen nemen dat belanghebbende gedurende het gehele jaar 2014 inkomsten heeft gehad uit het drogen en/of verhandelen van hennep.
2.21.
De rechtbank stelt de verzwegen inkomsten in verband met belanghebbendes betrokkenheid bij de handel in hennep gelet op zijn betrokkenheid bij de hennepproductie in zijn woning in 2014 daarom in goede justitie vast op € 25.000. Het belastbare inkomen uit werk en woning in 2014 wordt daardoor vastgesteld op € 57.585 (€ 32.585 aan loon uit dienstbetrekking en € 25.000 aan inkomsten uit het drogen en/of verhandelen van hennep).
Met betrekking tot de vergrijpboete
2.22.
Op grond van artikel 67d van de AWR kan de inspecteur een bestuurlijke boete opleggen van ten hoogste 100 percent van de in het tweede lid omschreven grondslag voor de boete indien het aan opzet van de belastingplichtige is te wijten dat met betrekking tot een belasting welke bij wege van aanslag wordt geheven, de aangifte niet, dan wel onjuist of onvolledig is gedaan. Op grond van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) bedraagt de boete bij opzet in beginsel 50% (§ 25) en kan hij rekening houden met straf verminderende (§ 7) dan wel straf vermeerderende (§ 8) omstandigheden.
2.23.
Gelet op het bepaalde in artikel 67g, tweede lid, van de AWR moet de inspecteur de belastingplichtige uiterlijk bij het vaststellen van de boetebeschikking in kennis stellen van de gronden waarop het opleggen van de boete berust.
2.24.
Bij de wijziging van de Algemene wet inzake rijksbelastingen en van de Invorderingswet 1990 in verband met de herziening van het stelsel van administratieve boeten en van het fiscale strafrecht is in de memorie van toelichting met betrekking tot de vergrijpboete het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 1993/1994, 23 470, nr. 3, p. 12):
“Zo geldt voor het opleggen van een vergrijpboete dat de inspecteur op grond van het bepaalde in artikel 6, derde lid, onderdeel a, EVRM de belastingplichtige moet mededelen op grond van welke feiten en omstandigheden hij van oordeel is dat te weinig belasting is geheven, en dat zulks aan diens opzet of grove schuld is te wijten.”
2.25.
Belanghebbende heeft gewezen op de brief van 13 mei 2015 (zie 2.9) en aangevoerd dat de motivering van de boete onjuist is, nu inmiddels ook de inspecteur heeft erkend dat de auto door de vader van belanghebbende is gekocht. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat in ieder geval sprake is van een onjuiste aangifte en dat in die zin de boete op juiste wijze en onder verwijzing naar het juiste wetsartikel is aangekondigd.
2.26.
Blijkens de in 2.9 weergegeven kennisgeving van de vergrijpboete heeft de inspecteur aan zijn oordeel dat te weinig belasting is geheven, ten grondslag gelegd dat belanghebbende uitgaven heeft gedaan die niet kunnen zijn gedaan op basis van het door belanghebbende verantwoorde inkomen. Nu de inkomenscorrectie niet erop is gestoeld dat bij belanghebbende sprake is van een negatief privé maar van een verzwegen behaald resultaat uit een werkzaamheid, is niet voldaan aan de voorwaarde dat belanghebbende uiterlijk bij de boetebeschikking in kennis is gesteld van de feiten en omstandigheden op grond waarvan tot het oordeel is gekomen dat te weinig belasting is geheven. Aangezien de vergrijpboete dan niet op juiste wijze is aangekondigd, vernietigt de rechtbank de boetebeschikking.
2.27.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
Proceskostenvergoeding
2.28.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding voor de kosten die hij in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Echter, de rechtbank ziet, anders dan belanghebbende, geen aanleiding voor een integrale of additionele proceskostenveroordeling. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank niet het verwijt treft dat hij de aanslag tegen beter weten in heeft opgelegd en gehandhaafd. Hiertoe acht de rechtbank het volgende van belang:
- Het gaat in onderhavige zaak om een feitelijke kwestie waar de inspecteur minder zicht op heeft dan belanghebbende.
- Aan belanghebbende kan worden toegegeven dat de inspecteur weinig geloof heeft gehecht aan ontkrachtende bewijzen die belanghebbende heeft aangedragen. Daar staat tegenover dat belanghebbende blijft volharden dat zijn rol met betrekking tot de aangetroffen hennepdrogerij in zijn woning beperkt was tot die van verhuurder terwijl de rechtbank evenals de inspecteur dat ongeloofwaardig acht.
- Het feit dat de bezwaarbehandelaar in de bezwaarfase contact heeft opgenomen met de aanslagregelaar, is onvoldoende voor het oordeel dat de inspecteur tegen beter weten in de aanslag heeft gehandhaafd.
- De inspecteur heeft een zelfstandig recht voor het opleggen van de aanslag; niet vereist is dat hij de beslissing van de strafrechter zou moeten volgen. In het strafrecht draait het om wettig en overtuigend bewijs van het tenlastegelegde. In deze procedure volstaat het aannemelijk maken van de belaste inkomsten uit het drogen en/of verhandelen van hennep.
Naar het oordeel van de rechtbank kan de inspecteur niet worden verweten dat hij in vergaande mate onzorgvuldig heeft gehandeld bij het opleggen van de aanslag of ter zake van zijn beslissing deze in bezwaar te handhaven.
2.29.
De kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 2.223 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 246, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 495 en een wegingsfactor 1,5 voor het gewicht van de zaak). De rechtbank neemt hierbij in ogenschouw het belang en de omvang van de in het kader van de verleende rechtsbijstand te verrichten werkzaamheden. De rechtbank beschouwt de zaken van belanghebbende (zaaknummers 15/7799, 15/8234 en 16/22) als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. De rechtbank heeft daarom in de hiervóór genoemde zaken een proceskostenvergoeding toegekend van € 2.223 gedeeld door 3, dat is € 741 per zaak.
Deze uitspraak is gedaan op 1 maart 2017 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.A. Riemens, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.