Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft een naheffingsaanslag accijns die aan de belanghebbende is opgelegd omdat in zijn schuur, met zijn toestemming, pakjes sigaretten zonder accijnszegels waren opgeslagen. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd op basis van artikel 51 van de Wet op de accijns, dat bepaalt dat accijns geheven kan worden van de persoon die accijnsgoederen voorhanden heeft en van een andere persoon die bij het voorhanden hebben betrokken is.
De feiten van de zaak zijn als volgt: tijdens een doorzoeking op 16 oktober 2013 zijn in de schuur van de belanghebbende 19.200 sigaretten aangetroffen, die niet waren voorzien van Nederlandse accijnszegels. De belanghebbende stelde dat de sigaretten tijdelijk door een kennis in zijn schuur waren opgeslagen en dat hij niet wist dat er geen accijns over was betaald. De rechtbank overwoog dat, hoewel de belanghebbende niet zelf de feitelijke beschikkingsmacht over de sigaretten had, hij wel betrokken was bij het voorhanden hebben ervan, omdat hij zijn schuur ter beschikking had gesteld voor de opslag.
De rechtbank concludeerde dat de kennis die de sigaretten had opgeslagen, wist dat er geen accijns was betaald, en dat de belanghebbende daarom terecht een naheffingsaanslag accijns was opgelegd. Het beroep van de belanghebbende werd ongegrond verklaard. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.