Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 februari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De belanghebbende en zijn ex-echtgenote waren beiden vennoot van een vennootschap onder firma (VOF) en zijn aansprakelijk gesteld voor de verschuldigde omzetbelasting over de jaren 2008 en 2009. De rechtbank oordeelde dat de belanghebbende terecht aansprakelijk was gesteld voor de belasting, ondanks bepalingen in het echtscheidingsconvenant waarin stond dat zijn ex-echtgenote de schulden van de VOF zou voldoen. De rechtbank stelde vast dat de belastingrechter niet bevoegd was om de invordering van de belasting door middel van conservatoir beslag te beoordelen, en dat de ontvanger bevoegd was om beslag te leggen op de kostenvergoeding die de belanghebbende had ontvangen van de belastingdienst.
De rechtbank concludeerde dat de belanghebbende hoofdelijk aansprakelijk was voor de belastingschulden, aangezien deze waren ontstaan in de tijd dat hij vennoot was van de VOF. De rechtbank oordeelde dat het echtscheidingsconvenant bindend was voor de partijen, maar niet voor derden, en dat de ontvanger vrij was om de belanghebbende aansprakelijk te stellen. De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier, en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch.