ECLI:NL:RBZWB:2016:8436

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
15 december 2016
Publicatiedatum
11 januari 2017
Zaaknummer
AWB - 15 _ 4574
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Fictieve dienstbetrekking en aftrek van kosten in het belastingrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, werkzaam als enquêteur/opinieonderzoeker, had een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd gekregen over het jaar 2013. De inspecteur had de aanslag berekend op basis van een belastbaar inkomen van € 38.395, waarbij ook belastingrente in rekening was gebracht. De belanghebbende had bezwaar aangetekend tegen deze aanslag, omdat hij meende recht te hebben op aftrek van reis- en administratiekosten, die hij had gemaakt in het kader van zijn werkzaamheden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de belanghebbende zijn werkzaamheden verrichtte via een payrollorganisatie, maar dat er geen gezagsverhouding bestond tussen hem en de payrollorganisatie. Dit leidde de rechtbank tot de conclusie dat er geen sprake was van een 'echte' dienstbetrekking, maar wel van een fictieve dienstbetrekking op grond van artikel 2a van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965. De rechtbank oordeelde dat de inspecteur terecht de aftrek van de door de belanghebbende opgevoerde kosten had geweigerd, aangezien de Wet op de loonbelasting en de Wet inkomstenbelasting 2001 geen mogelijkheid bieden om kosten af te trekken in het geval van een dienstbetrekking, zelfs niet als deze fictief is.

De rechtbank verklaarde het beroep van de belanghebbende ongegrond, wat betekent dat de aanslag in stand bleef. De uitspraak benadrukt het belang van de gezagsverhouding in het bepalen van de aard van de arbeidsrelatie en de gevolgen daarvan voor de belastingheffing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Zaaknummer BRE 15/4574
uitspraak van 15 december 2016
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats] ,
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2013 een aanslag
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 38.395, waarbij belastingrente in rekening is gebracht (aanslagnummer [aanslagnummer] ).
1.2.
De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2015 de aanslag
gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 6 juli 2015, ontvangen bij de
rechtbank op 7 juli 2015, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 45.
1.4.
Belanghebbende heeft op 21 juli 2016 een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk is in
afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.5.
De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
Belanghebbende heeft per brief van 11 november 2015, bij de rechtbank
ontvangen op 19 november 2015, een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk is in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.7.
Op 25 april 2016 heeft belanghebbende verzocht om uitstel van de mondelinge
behandeling van het beroep. De rechtbank heeft dit verzoek toegewezen.
1.8.
Op 10 mei 2016 heeft belanghebbende een aanvullend stuk ingediend. Dit stuk is in
afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.9.
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter
zitting achterwege blijft.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende is geboren op [datum] 1939 en is werkzaam als enquêteur/opinieonderzoeker. Sinds 1986, waaronder ook in het onderhavige jaar, heeft hij enkel werkzaamheden verricht voor [X] te [plaats 1] (hierna: [X] ).
2.2.
Belanghebbende heeft zijn werkzaamheden voor [X] verricht met tussenkomst van de payrollorganisatie, [Y] te [plaats 2] (hierna: [Y] ). Hij is hiertoe op 26 december 2011 een zogenaamde ‘payroll-overeenkomst Pensioengerechtigden’ met [Y] aangegaan. In deze, op 5 januari 2012 door partijen ondertekende, overeenkomst is tussen belanghebbende en [Y] , voor zover hier van belang, het volgende opgenomen:
“Overwegende dat:
Werkgever en werknemer met elkaar een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wensen aan te gaan conform artikel 1 van de CAO voor Medewerkers van Payroll Ondernemingen.
Komen overeen:
De payroll-overeenkomst tussen [Y] en werknemer wordt beheerst door de CAO voor Medewerkers van Payroll Ondernemingen (hierna ook “de CAO” te noemen).
[…]
2.
Gedurende de eerste 52 gewerkte weken is de werkgever slechts loon verschuldigd
over de periode(n), dat de werknemer metterdaad arbeid heeft verricht conform lid 4 van artikel 6 van de CAO.
[…]
7. De uurbeloning van de werknemer zal telkens worden vastgesteld met inachtneming van de regeling dienaangaande in deze CAO vastgesteld (artikel 8) of enige regeling die hiervoor in de plaats mocht treden en wordt verhoogd met de reserveringen ten behoeve van vakantietoeslag en vakantiedagen conform artikel 13 van de CAO. Deze toeslagen kunnen worden gereserveerd.
8. De gehoudenheid tot het aanvaarden van passende werkzaamheden geldt voor een straal van maximaal één uur en 30 minuten reistijd vanaf het verblijfadres van de werknemer.
9. Indien er op enig moment geen sprake is van – al dan niet lopende – terbeschikkingstelling(en), is de werknemer verplicht om voor [Y] telefonisch bereikbaar en beschikbaar te zijn teneinde door [Y] ter beschikking gesteld te kunnen worden aan een opdrachtgever. De werknemer wordt geacht binnen 2 uur na een oproep voor passend werk door de werkgever, met deze werkzaamheden te kunnen beginnen.
10. Indien de werkgever geen of minder dan met de werknemer overeengekomen passende werkzaamheden voor de werknemer beschikbaar heeft, is er sprake van leegloop. Indien er sprake is van leegloop bestaat voor de werkgever de mogelijkheid gedurende deze periode verplichte verlofdagen aan te wijzen, doch met een maximum van het aantal verlofdagen die in voornoemde periode van leegloop worden opgebouwd.
11. De werknemer is bereid op wisselende dagen, op wisselende tijden en/of in ploegendienst te werken al naar gelang de regeling die bij de opdrachtgever geldt.
[…]
14. De werknemer erkent dat hem/haar door de werkgever de navolgende informatie is verstrekt:
- Uitsluitend de werkgever, en niet de opdrachtgever, is beloning verschuldigd aan werknemer.
- Aan werknemer is informatie verstrekt over de verlangde beroepskwalificatie.
15. De werknemer is jegens de werkgever verplicht:
a.
a) Zijn/haar werkzaamheden naar beste kunnen en weten uit te oefenen en de opdrachten zorgvuldig en met grote ijver uit te voeren. […]”
2.3.
In het onderhavige jaar heeft [Y] een bedrag van € 5.641 aan belanghebbende uitbetaald, ter zake waarvan zij € 45 loonheffing heeft ingehouden. Per e-mail van 27 augustus 2015 heeft [Y] over de relatie met belanghebbende aan de inspecteur verklaard:
“Er is geen opting-in verklaring getekend. Het betreft een regulier dienstverband, dus een arbeidsovereenkomst, loonstroken en loonheffing die door de werkgever ( [Y] ) is afgedragen.”
2.4.
Belanghebbende heeft over het jaar 2013 een aangifte IB/PVV ingediend, waarbij hij voor zover hier van belang een bedrag van € 33.796 heeft aangegeven als loon uit vroegere dienstbetrekking. De van [Y] ontvangen beloning van € 5.641 is niet in de aangifte vermeld.
2.5.
Met dagtekening 10 januari 2015 heeft de inspecteur de definitieve aanslag IB/PVV over 2013 aan belanghebbende opgelegd. De inspecteur heeft daarbij ook het bedrag van € 5.641 aan loon uit tegenwoordige dienstbetrekking in aanmerking genomen, alsmede een aanvullend bedrag van € 45 als te verrekenen loonheffing.
2.6.
Belanghebbende is hiertegen op 19 januari 2015 in bezwaar gegaan, omdat volgens hem bij het vaststellen van de aanslag ten onrechte geen rekening is gehouden met de aftrek van reis- en administratiekosten.
2.7.
Op 18 maart 2015 heeft de inspecteur belanghebbende een telefonische toelichting gegeven op de wijze waarop de aanslag IB/PVV over 2013 is vastgesteld. Naar aanleiding van dit telefonisch overleg heeft belanghebbende zijn bezwaar telefonisch ingetrokken. Op 25 maart 2015 heeft belanghebbende aan de inspecteur te kennen gegeven dat hij de intrekking van zijn bezwaar ongewenst achtte en heeft hij tevens een aanvullend bezwaarschrift ingediend. Bij uitspraak op bezwaar van 30 juni 2015 is de aanslag gehandhaafd.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of de aanslag naar het juiste bedrag is vastgesteld. Meer specifiek is in geschil of de inspecteur de reis- en administratiekosten terecht niet in aftrek heeft toegelaten.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
3.3.
Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag conform de aangifte. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4.Beoordeling van het geschil

Vooraf
4.1.
Tussen partijen is niet meer in geschil dat de intrekking van het bezwaar geen geldigheid heeft, nu deze niet schriftelijk is gedaan.
4.2.
Belanghebbende heeft in het beroepschrift gesteld dat hij freelancer is en niet in dienstbetrekking werkt. Hij heeft aftrek geclaimd van € 1.817,20 reiskosten en € 1.625 administratiekosten. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende geen recht heeft op kostenaftrek indien hij in dienstbetrekking werkzaam is.
4.3.
Voor het bestaan van een dienstbetrekking, is vereist dat sprake is van het verrichten van arbeid, het ontvangen van loon en het bestaan van een gezagsverhouding tussen [Y] en belanghebbende. Aan de eerste twee eisen is in dit geval voldaan. Het geschil spitst zich dan toe op de vraag of sprake is van een gezagsverhouding. Wil sprake zijn van een gezagsverhouding, dan moet belanghebbende verplicht zijn bij het vervullen van zijn werkzaamheden de opdrachten of aanwijzingen van [Y] te volgen (vgl. Hoge Raad 28 april 1954, BNB 1954/190).
4.4.
Uit de overeenkomst tussen [Y] en belanghebbende blijkt dat belanghebbende zich tegenover [Y] heeft verplicht persoonlijk de werkzaamheden uit te voeren, en voor [Y] telefonisch bereikbaar en beschikbaar te zijn teneinde door [Y] ter beschikking gesteld te kunnen worden aan een opdrachtgever. Dat [Y] aan belanghebbende enige opdracht of aanwijzingen zou kunnen of willen geven over de te verrichten werkzaamheden of dat zij enige controle daarop zou kunnen of willen uitoefenen, blijkt niet uit het contract. De enige bepaling die iets bevat over de werkwijze van belanghebbende, artikel 15, bepaalt niet meer dan dat belanghebbende zijn werkzaamheden naar beste kunnen en weten moet uitoefenen en de opdrachten zorgvuldig en met grote ijver moet uitvoeren. Dat is onvoldoende om het bestaan van een gezagsverhouding aan te nemen. Naar het oordeel van de rechtbank volgt dan ook niet uit het contract dat sprake is van een gezagsverhouding tussen [Y] en belanghebbende.
4.5.
Ook overigens zijn geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit het bestaan van een gezagsverhouding tussen belanghebbende en [Y] valt af te leiden. Het enkele feit dat [Y] stelt dat sprake is van een normaal dienstverband, is daarvoor onvoldoende. Ook het gegeven dat belanghebbende wordt betaald conform de CAO voor medewerkers van Payroll ondernemingen is geen bewijs voor het bestaan van een gezagsverhouding. Dat leidt tot het oordeel dat geen sprake is van een dienstbetrekking tussen [Y] en belanghebbende.
4.6.
Het contract tussen belanghebbende en [Y] houdt in dat [Y] belanghebbende ter beschikking stelt aan een opdrachtgever, kennelijk steeds [X] . Artikel 4 van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet LB) biedt de mogelijkheid om bij algemene maatregel van bestuur arbeidsverhoudingen die maatschappelijk gelijk worden gesteld met dienstbetrekkingen, als dienstbetrekking aan te merken. Van deze mogelijkheid is gebruik gemaakt in artikel 2a, van het Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965 dat bepaalt dat als dienstbetrekking wordt aangemerkt de arbeidsverhouding van degene die door tussenkomst van degene tot wie de arbeidsverhouding bestaat, persoonlijk arbeid verricht ten behoeve van een derde. Deze bepaling geldt voor uitzendkrachten. De situatie van belanghebbende komt daarmee naar het oordeel van de rechtbank zozeer overeen dat die bepaling op belanghebbende van toepassing is. Dat betekent dat wel sprake is van een (zij het fictieve) dienstbetrekking.
4.7.
Indien sprake is van een dienstbetrekking, ook als dat een fictieve dienstbetrekking is, biedt noch de Wet LB noch de Wet inkomstenbelasting 2001 de mogelijkheid om kosten af te trekken, met uitzondering van enkele specifiek vermelde kostenposten die zich in dit geval niet voordoen. Dat betekent dat de inspecteur terecht de aftrek van de door belanghebbende opgevoerde kosten heeft geweigerd.
4.8.
Gelet op het vorenstaande dient het beroep ongegrond te worden verklaard.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

6.Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 december 2016 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.H.M. van Ooijen, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.