Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.Beslissing
2.Gronden
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 15 december 2016 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijk geschil tussen een beroepsofficier, die in 2010 naar Duitsland was uitgezonden, en de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende had zowel een woning in Nederland als een woning in Duitsland. De rechtbank moest beoordelen of de woning in Nederland nog als eigen woning kon worden aangemerkt in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001, nu de belanghebbende zijn hoofdverblijf in Duitsland had. De rechtbank oordeelde dat de woning in Nederland niet meer als eigen woning kon worden aangemerkt, omdat de belanghebbende in Duitsland een woning had gekocht en daar zijn hoofdverblijf had. Dit betekende dat de woning in Nederland als bezitting moest worden aangemerkt voor de inkomstenbelasting, wat leidde tot een navorderingsaanslag voor de jaren 2011 en 2012. De rechtbank verwierp ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, omdat de situatie van de belanghebbende niet vergelijkbaar was met die van collega’s die in Duitsland een woning huurden. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.