ECLI:NL:RBZWB:2016:8311

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2016
Publicatiedatum
28 december 2016
Zaaknummer
AWB 15_8342
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herstel van gebrek in besluit tot aanwijzing als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, [naam eiser], en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 24 november 2015, waarin hij als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat was aangewezen. De rechtbank had eerder, op 18 mei 2016, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het eerdere besluit onbevoegd was genomen. De minister kreeg de kans om het gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuw besluit op 26 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat het nieuwe besluit, hoewel bevoegd genomen, niet voldeed aan de eisen omdat de beroepsgronden van de eiser niet gericht waren tegen de nieuwe aanwijzing. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit gegrond en vernietigde dat besluit, terwijl het beroep tegen het tweede besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank besloot tevens dat het griffierecht aan de eiser moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling van bestuursbesluiten en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de goede procesorde.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/8342 AW

uitspraak van 1 december 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser], te Breda, eiser,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 24 november 2015 (bestreden besluit I) van de minister inzake de aanwijzing als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat.
Het beroep is op 6 april 2016 op zitting behandeld.
Bij tussenuitspraak van 18 mei 2016, bekend onder ECLI:NL:RBZWB:2016:3226, heeft de rechtbank de minister in de gelegenheid gesteld om het geconstateerde gebrek in het bestreden besluit te herstellen.
De minister heeft in reactie op de tussenuitspraak op 26 juni 2016 een nieuw besluit genomen (bestreden besluit II). Daarbij is het bezwaar van eiser wederom, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriftprocedure personeel OCW, ongegrond verklaard.
Eiser heeft schriftelijk commentaar gegeven op bestreden besluit II.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de feiten en de beroepsgronden verwijst de rechtbank naar de tussenuitspraak.
2. In haar tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat bestreden besluit I onbevoegd is genomen nu zowel het primaire besluit als bestreden besluit I is ondertekend door “de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze, de secretaris-generaal, (…)”. Die handelwijze is in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft de minister in de gelegenheid gesteld om alsnog bevoegdelijk op het bezwaar te beslissen, dan wel bestreden besluit I voor zijn rekening te nemen.
3. Het beroep heeft op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Awb mede betrekking op bestreden besluit II, nu partijen daarbij voldoende belang hebben.
4. Eiser is in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze over het herstel kenbaar te maken en hij heeft verklaard dat het herstel voor hem niet de oplossing is voor het ontstane geschil omdat het primaire besluit niet is gewijzigd.
De rechtbank overweegt dat zij de minister in de tussenuitspraak niet heeft opgedragen om een inhoudelijk ander besluit te nemen. Dat de minister het primaire besluit niet heeft gewijzigd vormt dan ook geen aanleiding het herstel niet deugdelijk te achten.
De rechtbank is van oordeel dat bestreden besluit II bevoegd is genomen en dat de belemmering om het beroep inhoudelijk te beoordelen is weggenomen.
5. Eiser heeft in zijn zienswijze op de herstelpoging eerder aangevoerde beroepsgronden, in andere bewoordingen, herhaald. Voor zover hij daarbij ook nieuwe beroepsgronden heeft aangevoerd overweegt de rechtbank dat het geding zoals dat na de tussenuitspraak kan worden gevoerd in beginsel beperkt blijft tot de beroepsgronden zoals die tot dan toe zijn aangevoerd. De rechtbank acht het in beginsel in strijd met de goede procesorde als na de tussenuitspraak nieuwe geschilpunten worden ingebracht. De rechtbank ziet geen aanleiding van die uitgangspunten af te wijken en zal daarom volstaan met de beoordeling van bestreden besluit II op basis van de in de tussenuitspraak beschreven beroepsgronden.
6. Eiser heeft zich beroepen op artikel 4:6, eerste lid, van de Awb omdat volgens hem sprake is van wijzigingen of nieuwe feiten die van belang zijn. De rechtbank is met de minister van oordeel dat zich niet een situatie voordoet waarop die wetsbepaling van toepassing is. Eiser heeft geen verzoek ingediend om terug te komen op een eerder besluit.
7. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het primaire besluit een zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank is echter gebleken dat eiser in de bezwaarfase alsnog zijn bedenkingen in de vorm van bezwaren schriftelijk naar voren heeft kunnen brengen en ook mondeling in een op 23 oktober 2015 gehouden hoorzitting, zodat een eventuele schending van artikel 4:8 van de Awb is hersteld.
8. Eiser heeft voorts aangevoerd dat de minister onvoldoende inspanningen verricht om voor hem een passende functie te vinden of te creëren, dat hem ten onrechte bevordering naar schaal 11 wordt onthouden en dat de functie van collectiebeheerder als formatief moet worden ingevuld.
De rechtbank overweegt dat het bestreden besluit II betrekking heeft op de aanwijzing als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat en dat deze beroepsgronden daar niet tegen gericht zijn. Hetgeen eiser voor het overige heeft aangevoerd heeft evenmin betrekking op deze aanwijzing. Ze behoeven daarom geen bespreking.
9. Zoals in de tussenuitspraak is overwogen is het beroep gegrond omdat bestreden besluit I onbevoegd is genomen. De rechtbank zal dat besluit vernietigen.
10. Het beroep zal ongegrond worden verklaard voor zover het is gericht tegen bestreden besluit II.
11. Gelet op het in de tussenuitspraak geconstateerde gebrek ziet de rechtbank aanleiding om te bepalen dat het griffierecht aan eiser dient te worden vergoed.
12. Niet is gebleken van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen bestreden besluit I gegrond en vernietigt dat besluit;
  • verklaart het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen bestreden besluit II;
  • draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 167,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 1 december 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak en de tussenuitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.