In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, [naam eiser], en de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van 24 november 2015, waarin hij als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat was aangewezen. De rechtbank had eerder, op 18 mei 2016, een tussenuitspraak gedaan waarin werd vastgesteld dat het eerdere besluit onbevoegd was genomen. De minister kreeg de kans om het gebrek te herstellen, wat resulteerde in een nieuw besluit op 26 juni 2016. De rechtbank oordeelde dat het nieuwe besluit, hoewel bevoegd genomen, niet voldeed aan de eisen omdat de beroepsgronden van de eiser niet gericht waren tegen de nieuwe aanwijzing. De rechtbank verklaarde het beroep tegen het eerste besluit gegrond en vernietigde dat besluit, terwijl het beroep tegen het tweede besluit ongegrond werd verklaard. De rechtbank besloot tevens dat het griffierecht aan de eiser moest worden vergoed. De uitspraak benadrukt het belang van een correcte procedurele afhandeling van bestuursbesluiten en de rol van de rechtbank in het waarborgen van de goede procesorde.