ECLI:NL:RBZWB:2016:3226

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016
Zaaknummer
AWB 15_8342 TUSSENUITSPRAAK
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake onbevoegd genomen besluit door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 18 mei 2016, wordt een beroep behandeld van een eiser tegen een besluit van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De eiser is aangewezen als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat (VWNW-kandidaat) en heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanwijzing. De rechtbank constateert dat zowel het primaire als het bestreden besluit onbevoegd is genomen, omdat deze zijn ondertekend door de secretaris-generaal namens de minister, wat in strijd is met artikel 10:3, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank maakt gebruik van de bestuurlijke lus en stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier weken. Eiser heeft aangevoerd dat de procedure niet correct is gevoerd en dat hij niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze naar voren te brengen. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak, waarbij ook de vergoeding van griffierecht en proceskosten nog niet aan de orde is. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat nog geen hoger beroep open tegen deze tussenuitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/8342 AW T

tussenuitspraak van 18 mei 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen een ongedateerd besluit van de minister, bekendgemaakt op 24 november 2015, inzake de aanwijzing als verplicht van-werk-naar-werk-kandidaat (VWNW-kandidaat).
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 6 april 2016. Eiser is verschenen. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. L. Dijk, juridisch adviseur en M.H.M. Hanssen, hoofd Architectuur- & Kunstgeschiedenis.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser is vanaf 1990 werkzaam geweest in verschillende functies in overheidsdienst onder het gezagsbereik van de minister en diens rechtsvoorgangers, laatstelijk als Clustermanager Collectiebeheer en Services bij het Instituut Collectie Nederland.
In het kader van een reorganisatie heeft de minister aan eiser met ingang van 1 januari 2009 de status van niet-werkvolger toegekend. Eisers bezwaar tegen die toekenning is bij beslissing op bezwaar van 28 mei 2009 ongegrond verklaard. Eiser heeft daar geen beroep tegen ingesteld.
In april 2013 is de Overeenkomst Sociaal Beleid Rijk (Overeenkomst SBR) gesloten, waarin afspraken zijn gemaakt over het vervangen van departementale afspraken door nieuw beleid. Onder meer is afgesproken dat voor medewerkers die reeds de status van VWNW-kandidaat hebben geldt dat zij per 15 april 2013 onder de werking vallen van de Overeenkomst SBR, tenzij met de medewerker schriftelijke afspraken zijn gemaakt over het einde van het dienstverband dan wel tenzij een overgang naar het nieuwe recht in redelijkheid niet kan worden verlangd van de medewerker.
Bij besluit van 5 december 2013 (primair besluit) heeft de minister eiser aangewezen als VWNW-kandidaat als bedoeld in de Overeenkomst SBR.
Eisers bezwaar tegen het primaire besluit is bij het bestreden besluit, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriftprocedure personeel OCW ongegrond verklaard.
2. Eiser heeft in beroep, samengevat, aangevoerd dat de procedure niet correct is gevoerd, dat de formele en materiële en ongeschreven beginselen van behoorlijk bestuur niet zijn gevolgd en dat hij daar nadelige gevolgen van ondervindt. Eiser is niet in de gelegenheid gesteld om voorafgaand aan het primaire besluit een zienswijze naar voren te brengen.
Eiser meent dat de minister de beslissing op bezwaar had behoren te ondertekenen.
Eiser beroept zich op artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en meent dat sprake is van wijzigingen of nieuwe feiten die van belang zijn.
Eiser vervult niet een standaard uitwisselbare functie binnen de overheid. In strijd met het convenant 2007 is aan hem niet ten minste één passende functie aangeboden. Hij is al bijna acht jaar een zwevende ambtenaar, en dat is onaanvaardbaar.
Eiser betwist dat er geen functies beschikbaar zijn geweest en dat er ook nu geen vacatures op het terrein van collectiebeheer binnen de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) beschikbaar zijn. Er worden externen ingehuurd en medewerkers van andere afdelingen worden horizontaal verplaatst.
In strijd met de bedoeling van de minister en in strijd met gemaakte afspraken is een functie van collectiebeheerder gecreëerd bij de RCE.
Eiser betwist dat de inschaling in schaal 11 een vergissing was. De taakstelling wordt onrechtmatig gebruikt om zich van ambtenaren te ontdoen.
Eiser heeft de rechtbank gevraagd het bestreden besluit te vernietigen. Hij wil nakoming van eerder gemaakte afspraken in schaal 11 volgens de Rijksbrede waarnemingstoelage OCW met terugwerkende kracht en hij vraagt de huidige functie van collectiebeheerder als formatief in te vullen.
3. De rechtbank staat eerst stil bij de beroepsgrond die tot de meest vérstrekkende gevolgen kan leiden. Eiser heeft er op gewezen dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen nu zowel het primaire besluit als het bestreden besluit is ondertekend door “de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, namens deze, de secretaris-generaal, (…)”.
De rechtbank deelt eisers opvatting dat het bestreden besluit onbevoegd is genomen. Gehandeld is immers in strijd met artikel 10:3, derde lid, van de Awb, waarin is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, in mandaat heeft genomen.
Het beroep is reeds om die reden gegrond.
Ter zitting is namens de minister de bereidheid uitgesproken om een nieuw besluit te nemen.
4. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal de minister in de gelegenheid stellen om alsnog bevoegdelijk op het bezwaar te beslissen, dan wel het bestreden besluit voor zijn rekening te nemen. De rechtbank zal daarna de overige beroepsgronden, voor zover relevant, beoordelen en ook beoordelen of het bestreden besluit of de rechtsgevolgen daarvan in stand kan of kunnen blijven.
5. De rechtbank zal de termijn waarbinnen de minister het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Eiser zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van de minister. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
6. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt de minister in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in deze tussenuitspraak is overwogen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. W. Toekoen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. F.P.J. Schoonen, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.