ECLI:NL:RBZWB:2016:82

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 januari 2016
Publicatiedatum
8 januari 2016
Zaaknummer
AWB 15_3519
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering op basis van woonplaatsbepaling en onderzoeksbevindingen

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 9 april 2015, waarin haar bijstandsuitkering werd ingetrokken, teruggevorderd en beëindigd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich in het bestreden besluit baseerde op onderzoeksbevindingen die stelden dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Dit werd onderbouwd door vijf huisbezoeken waarbij eiseres niet aanwezig was en een laag waterverbruik. Eiseres voerde aan dat de lage frequentie van de huisbezoeken en haar culturele achtergrond de lage waterconsumptie verklaarden. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat eiseres haar woonplaats had verplaatst naar buiten de gemeente Drimmelen.

De rechtbank concludeerde dat het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank herstelde het primaire besluit van 13 oktober 2014, dat op dezelfde onhoudbare grondslag berustte, en oordeelde dat de intrekking, terugvordering en beëindiging van de bijstandsuitkering niet in stand konden blijven. Eiseres had recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank op € 1.984,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 15/3519 WWB

uitspraak van 6 januari 2016 van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiseres], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. E.W.J.M. Janssens,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 9 april 1015 (bestreden besluit) van het college inzake de intrekking, terugvordering en beëindiging van haar bijstandsuitkering.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 25 november 2015. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde en [naam persoon1] (Vluchtelingenwerk). Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.M.F.N. Baeten en drs. S.C.A. Wilms.

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres ontving sinds 16 september 2011 een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande. Het college heeft in 2014 een heronderzoek opgestart. Naar aanleiding van de bevindingen van dit heronderzoek is besloten om nader onderzoek in te stellen naar de woonsituatie van eiseres. De bevindingen van dit laatste onderzoek zijn neergelegd in een Rapportage Bijzonder Onderzoek van 9 september 2014.
Bij besluit van 13 oktober 2014 (primair besluit) heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres ingetrokken per 19 augustus 2012. Daarnaast heeft het college de ten onrechte verstrekte bijstand van eiseres teruggevorderd. Dit betreft een bedrag van € 28.137,12. Ten slotte heeft het college de bijstandsuitkering van eiseres beëindigd per 13 oktober 2014.
Bij het bestreden besluit heeft het college de bezwaren van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard, onder verwijzing naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften (met uitzondering van de passage genoemd onder punt 5.2.4 ten aanzien van de huisbezoeken).
2. Het college stelt zich in het bestreden besluit, samengevat, op het volgende standpunt. Uit onderzoeksbevindingen is gebleken dat eiseres niet haar hoofdverblijf heeft gehad op het door haar opgegeven adres aan de [adres1]. Het college heeft vijf keer een huisbezoek afgelegd, maar eiseres was op geen van de momenten aanwezig. Daarnaast is er sprake van een zeer laag waterverbruik over de periode vanaf 19 augustus 2012. Verder heeft eiseres zelf verklaard dat zij bijna niet op haar adres verblijft. Eiseres heeft op 21 augustus 2014 aangegeven dat dit al zeker twee jaar zo is.
3. Eiseres voert in beroep, samengevat, het volgende aan. Gelet op de lage frequentie en de tijdstippen van de huisbezoeken kan daaraan niet de conclusie worden verbonden dat eiseres geen domicilie heeft gehouden aan het door haar opgegeven adres. Het lage waterverbruik heeft een culturele achtergrond. Daarnaast is de eigen verklaring van eiseres afgelegd zonder tolk.
4. De Wet werk en bijstand (WWB) is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd en heet sindsdien Participatiewet. Met het oog op het overgangsrecht in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet wordt op dit beroep beslist met toepassing van de Wet werk en bijstand zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB trekt het college een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Op grond van artikel 58, eerste lid, van de WWB vordert het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
Op grond van artikel 40, eerste lid, van de WWB bestaat het recht op bijstand jegens het college van de gemeente waar de belanghebbende woonplaats heeft als bedoeld in de artikelen 10, eerste lid, en 11 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
5. Op grond van artikel 10, eerste lid, van Boek 1 van het BW bevindt de woonplaats van een natuurlijk persoon zich te zijner woonstede, en bij gebreke van woonstede ter plaatse van zijn werkelijk verblijf.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van Boek 1 van het BW verliest een natuurlijk persoon zijn woonstede door daden, waaruit zijn wil blijkt om haar prijs te geven.
Intrekking
6. Het besluit tot intrekking van bijstand is een voor de betrokkene belastend besluit, waarbij het aan het bijstandverlenend orgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten te vergaren. Dat betekent dat de last om aannemelijk te maken dat aan de voorwaarden voor intrekking is voldaan, in beginsel op het bijstandverlenend orgaan rust.
De beoordelingsperiode loopt van 19 augustus 2012 tot en met 13 oktober 2014 (datum van het primaire besluit I).
7. Het geschil spitst zich toe op de vraag of eiseres in de te beoordelen periode haar woonplaats heeft gehad buiten de gemeente Drimmelen. Volgens het college is dit niet het geval. De rechtbank stelt vast dat het college zich in het bestreden besluit daarbij baseert op de verklaring die eiseres heeft afgelegd, in samenhang met het lage waterverbruik en de vijf huisbezoeken die het college vergeefs heeft afgelegd.
Ten aanzien van het lage waterverbruik overweegt de rechtbank dat dit slechts een indicatie kan vormen voor de vraag of eiseres woonachtig is op het door haar opgegeven adres. Dit geldt evenzeer voor de vijf pogingen een huisbezoek af te leggen, met name nu deze pogingen alleen op maandagen en donderdagen hebben plaatsgevonden, tussen 08:10 uur en 12:15 uur. Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in deze omstandigheden wel aanleiding kunnen zien om nader onderzoek te verrichten naar het verblijf van eiseres op het door haar opgegeven adres.
8. Het college heeft eiseres vervolgens opgeroepen voor een gesprek op 21 augustus 2014. De inhoud van het gesprek is weergegeven op een formulier gespreksregistratie. Volgens dit formulier heeft eiseres tijdens het gesprek onder meer het volgende verklaard:
“Ik kan jullie goed verstaan en begrijpen. Ik heb geen tolk nodig. […] Ik werk ook bij [naam vestiging1] in [plaats1]. […] Ik werk op vrijdag zaterdag en zondag. U confronteert mij met u onderzoek. Het klopt dat ik bijna niet verblijf op mijn adres. Ik ben veel in [plaats2], [plaats1] of in [plaats3]. Ik kom soms in het weekend in [woonplaats] meer niet. Dit is al zeker twee jaar zo. […] Ik wil niet alleen zijn daarom ben ik nooit thuis en verblijf ik zeker twee jaar bij verschillende familieleden buiten de gemeente Drimmelen. […] Mijn energieverbruik is laag omdat ik eigenlijk bijna nooit thuis ben.”Het formulier gespreksregistratie is vervolgens aan eiseres voorgelezen en eiseres heeft het formulier zelf ook nog doorgelezen. Vervolgens heeft eiseres haar verklaring ondertekend.
9. Eiseres is in bezwaar en beroep teruggekomen op de door haar afgelegde verklaring.
10. Een betrokkene mag in het algemeen aan de aanvankelijk tegenover een sociaal rechercheur of handhavingsspecialist afgelegde en vervolgens zonder enig voorbehoud ondertekende verklaring worden gehouden, ook indien hij later van de afgelegde verklaring terugkomt, tenzij sprake is van zodanige bijzondere omstandigheden dat op dit algemene uitgangspunt een uitzondering moet worden gemaakt.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is er in dit geval sprake van dergelijke bijzondere omstandigheden.
Uit het dossier komt naar voren dat eiseres wordt begeleid door Vluchtelingenwerk Drimmelen. In het dossier zitten diverse verklaringen: van haar begeleider de heer [naam begeleider], van de locatie-coördinator mevrouw [naam coördinator] en van haar taalcoach mevrouw [naam taalcoach]. Uit deze (uitgebreide) verklaringen komt naar voren dat eiseres sinds november 2012 één keer per week bij haar thuis bijlessen kreeg in de Nederlandse taal. In 2014 is de frequentie opgeschroefd naar twee keer per week bij de taalcoach thuis (in [woonplaats]). Daarnaast komt er regelmatig een vrijwilliger bij eiseres thuis, die met haar de post en administratie doorneemt. Verder komt eiseres ook tijdens de spreekuren op het kantoor van Vluchtelingenwerk in [woonplaats]. Eiseres dient in het weekend ’s ochtends vroeg op haar werk in [plaats1] te zijn. Zij gaat op de fiets naar het werk. Sinds zij in 2013 het slachtoffer is geworden van een straatroof voor de deur van haar werkgever, is zij bang in het donker. Zij geeft er dan ook de voorkeur aan om in het weekend te overnachten bij ‘familie’ in [plaats2], zodat zij ’s ochtends samen met de man van het bevriende gezin naar werk kan fietsen. Daarnaast gaat zij doordeweeks naar school in [plaats1]. Het is Vluchtelingenwerk bekend dat eiseres veel optrekt met Tibetaanse gezinnen uit [woonplaats], [plaats2] en [plaats3]. Eiseres is alleen in Nederland en heeft verder geen familie. Ze heeft vaak contact met deze drie families om de zondag volgens Tibetaans gebruik te vieren. Zij gaat vaak naar deze families toe, omdat haar eigen woning te klein is. Bij Vluchtelingenwerk bestaat er geen twijfel noch enige aanwijzing dat eiseres niet in haar woning in [woonplaats] zou wonen.
De rechtbank is van oordeel dat deze verklaringen een meer genuanceerd beeld geven van de daginvulling van eiseres, namelijk dat zij door werk, school en sociale contacten veel tijd buiten haar woonplaats doorbrengt. Ter zitting heeft eiseres bevestigd dat zij overdag nauwelijks thuis is, in het weekend vaak elders verblijft, maar dat zij doordeweeks over het algemeen wel in [woonplaats] slaapt. De omstandigheid dat eiseres veelvuldig buiten de gemeente Drimmelen is, betekent niet dat zij haar woonplaats heeft verplaatst (zie in dit verband bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2007:BB8312). De rechtbank acht daarbij van belang dat eiseres haar woning in [woonplaats] heeft aangehouden. Het lage waterverbruik duidt op het gebruik van de woning in een mate die de rechtbank niet onaannemelijk voorkomt bij een alleenstaande die veelvuldig elders verblijft. Daarbij blijkt uit de verklaring van mevrouw [naam coördinator] dat de Tibetaanse achtergrond van eiseres daarbij ook een rol kan hebben gespeeld. Verder worden de bankafschriften naar het adres in [woonplaats] gestuurd en blijkt uit deze afschriften dat eiseres – hoewel sporadisch – ook pinbetalingen verricht in [woonplaats].
Daarbij komt dat op 21 augustus 2014 – na het gesprek met eiseres – een huisbezoek is afgelegd, met als doel de feitelijke woon- en leefsituatie van eiseres vast te stellen. In de rapportage is echter alleen melding gemaakt van een onbeslapen bed, een koffer met veel kleding erop, een stereo en een televisie. Volgens eiseres waren deze spullen van vrienden van haar. Uit de rapportage komt echter niet naar voren of er ook spullen van eiseres in de woning zijn aangetroffen, zoals kleding, toiletartikelen, post of administratie. Juist de aan- of afwezigheid van dergelijke goederen kan bepalend zijn voor de vraag of eiseres al dan niet woonachtig is op het door haar opgegeven adres. Ter zitting heeft het college verklaard dat het vanwege de aangetroffen spullen die niet aan eiseres toebehoorden, lastig was om nog vast te stellen welke spullen dan wel van eiseres waren. De rechtbank volgt het college hierin niet. Door het aanwijzen van spullen die niet aan haar toebehoorden, heeft eiseres op zijn minst de indruk gewekt dat zij welwillend was om in openheid en eerlijkheid te verklaren over het eigendom van de in de woning aangetroffen goederen. Daarnaast kan veelal van post en administratie eenvoudig worden vastgesteld of die aan eiseres toebehoren, en kan van kledingmaten worden afgeleid of in ieder geval de mogelijkheid bestaat dat die kleding van eiseres is.
12. De rechtbank komt tot de conclusie dat het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de intrekking van de bijstandsuitkering, niet op een deugdelijke motivering berust. Het beroep zal gegrond worden verklaard en de rechtbank zal het bestreden besluit in zoverre vernietigen. Nu de intrekking niet in stand kan blijven, is daarmee de grondslag aan de terugvordering komen te ontvallen. De rechtbank is verder van oordeel dat de beëindiging van de bijstandsuitkering evenmin in stand kan blijven, nu deze is gebaseerd op dezelfde motivering. Het bestreden besluit komt derhalve ook ten aanzien van de terugvordering en de beëindiging van de bijstandsuitkering voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet voorts aanleiding om, zelf in de zaak voorziend, het primaire besluit van 13 oktober 2014 te herroepen, nu dit berust op dezelfde onhoudbare grondslag als het bestreden besluit en niet aannemelijk is dat dit motiveringsgebrek alsnog kan worden hersteld.
13. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed.
14. De rechtbank zal het college veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.984,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift en 1 punt voor het verschijnen ter (hoor)zitting in bezwaar, met een waarde per punt van € 496, en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 45,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.984,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.Z.B. Sterk, rechter, in aanwezigheid van E.C. Petrusma, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.