In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 6 januari 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. E.W.J.M. Janssens, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Drimmelen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van 9 april 2015, waarin haar bijstandsuitkering werd ingetrokken, teruggevorderd en beëindigd. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het college zich in het bestreden besluit baseerde op onderzoeksbevindingen die stelden dat eiseres niet haar hoofdverblijf had op het opgegeven adres. Dit werd onderbouwd door vijf huisbezoeken waarbij eiseres niet aanwezig was en een laag waterverbruik. Eiseres voerde aan dat de lage frequentie van de huisbezoeken en haar culturele achtergrond de lage waterconsumptie verklaarden. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende bewijs had geleverd dat eiseres haar woonplaats had verplaatst naar buiten de gemeente Drimmelen.
De rechtbank concludeerde dat het besluit tot intrekking van de bijstandsuitkering niet deugdelijk was gemotiveerd. De rechtbank herstelde het primaire besluit van 13 oktober 2014, dat op dezelfde onhoudbare grondslag berustte, en oordeelde dat de intrekking, terugvordering en beëindiging van de bijstandsuitkering niet in stand konden blijven. Eiseres had recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten, die door de rechtbank op € 1.984,- werden vastgesteld. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 6 januari 2016.