Uitspraak
1.Onderzoek van de zaak
2.De tenlastelegging
3.De voorvragen
4.De beoordeling van het bewijs
5.De vordering tot tenuitvoerlegging
6.De beslissing
spreekt verdachte vrijvan hetgeen hem is tenlastegelegd;
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In de zaak tegen de verdachte, die op 16 december 2016 voor de Rechtbank Zeeland-West-Brabant stond, werd hij beschuldigd van bedreiging met een, al dan niet terroristisch, misdrijf. De tenlastelegging betrof uitlatingen die de verdachte via WhatsApp had gedaan aan zijn reclasseringswerker, mevrouw [naam 1], in de periode van 15 tot 20 juli 2016. De officier van justitie stelde dat de verdachte met zijn berichten vrees had kunnen aanjagen bij een deel van de Nederlandse bevolking, vooral gezien de context van de Vierdaagse van Nijmegen en eerdere uitlatingen van de verdachte over een bomgordel.
De verdediging betwistte de beschuldigingen en voerde aan dat de verdachte de Nederlandse taal niet goed beheerst en dat zijn uitlatingen niet als een serieuze bedreiging konden worden opgevat. Mevrouw [naam 1] had geen redelijke vrees ervaren en de berichten waren enkel naar haar gestuurd, zonder dat de bredere bevolking op de hoogte was geraakt van de inhoud. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet wettig en overtuigend kon worden bewezen dat hij de Nederlandse bevolking of mevrouw [naam 1] had bedreigd. De rechtbank concludeerde dat de uitlatingen van de verdachte voortkwamen uit frustratie en onmacht, en niet uit de intentie om te bedreigen.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van de tenlastegelegde feiten en wees de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere straffen af. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit mr. Janssen, mr. Dekker en mr. Kneepkens, en vond plaats in Breda op 16 december 2016.