5.2Voorts heeft verzoeker aangevoerd dat de burgemeester ten onrechte niet alleen de sluiting van de schuur maar ook van het bijbehorende perceel heeft gelast.
De voorzieningenrechter stelt vast dat de politie op 14 december 2011 in de schuur een hennepkwekerij heeft aangetroffen en dat ook in 2013 in de schuur een hennepkwekerij is aangetroffen. Ter zitting is vast komen te staan dat ook bij de meest recente overtreding van 6 oktober 2016 alleen in de schuur verdovende middelen zijn aangetroffen en niet elders op het perceel. De voorzieningenrechter overweegt dat uit het controlerapport noch het proces-verbaal van de politie blijkt dat op het perceel goederen zijn aangetroffen die een rechtstreeks verband hebben met de in de schuur aangetroffen verdovende middelen. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat hij zich ook bevoegd acht tot sluiting van het bijbehorende perceel omdat hij – bij sluiting van alleen de schuur – vreest dat de activiteiten zich zullen verplaatsen naar het omliggende perceel.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat dergelijke onderbuikgevoelens onvoldoende zijn om aan de burgemeester een bevoegdheid tot sluiting toe te kennen. Van concrete aanwijzingen dat het omliggende terrein is of zal worden gebruikt om de activiteiten voort te zetten. De Opiumwet gaat uit van een direct verband tussen de locatie waar de middelen zijn aangetroffen en de locatie die gesloten wordt.
Gelet hierop is de voorzieningenrechter van oordeel dat de burgemeester enkel bevoegd is om sluiting van de schuur waar de pillen zijn aangetroffen, te gelasten. Dit maakt dat de bijkomende lasten uit het bestreden besluit die zien op de aanwezige dieren, hun uitwerpselen en voedingsresten onbesproken kunnen blijven. De voorzieningenrechter merkt ten overvloede wel op dat ernstig valt te betwijfelen of artikel 13b van de Opiumwet ook de bevoegdheid geeft tot het opleggen van enkele van de in dit verband geformuleerde lasten. De Woningwet lijkt daartoe een meer voor de hand liggend instrument.
7. De burgemeester heeft invulling gegeven aan de bevoegdheid die hem op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet toekomt, middels vaststelling het “Gewijzigd handhavingsbeleid artikel 13b Opiumwet”. Deze beleidsregel is vastgesteld op 1 september 2016.
Ingevolge artikel 5.4 van de beleidsregels volgt bij een 3e constatering in al dan niet voor publiek toegankelijke lokalen en/of bijbehorende erven waarbij drugshandel ten aanzien van harddrugs wordt geconstateerd, binnen vijf jaar na de 2e constatering, een sluiting voor onbepaalde tijd (met een minimale termijn van 24 maanden). In geval van sluiting voor onbepaalde tijd dient de eigenaar van het pand gedurende de sluitingsperiode aan te tonen dat hij voldoende maatregelen ter voorkoming van herhaling heeft getroffen, waardoor het gerechtvaardigd is om de sluiting (na de minimale termijn van 24 maanden) op te heffen.
Ingevolge artikel 6.5 van de beleidsregels wordt indien bij één constatering zowel harddrugs als softdrugs wordt aangetroffen bij toepassing van dit beleid uitgegaan van het zwaarste misdrijf. Daarmee is dus het handhavingsbeleid voor harddrugs van toepassing.
In geval van een tweede of volgende overtreding binnen de verjaringstermijn, waarbij tijdens de vorige constatering een andere soort drugs (softdrugs of harddrugs) zijn aangetroffen, wordt uitgegaan van de soort drugs (softdrugs of harddrugs) die tijdens de huidige constatering zijn aangetroffen. Dit ongeacht of de sluitingstermijn daarmee positief of negatief uitvalt voor betrokkenen.
8. Verzoeker heeft aangevoerd dat de burgemeester moet uitgaan van een eerste overtreding omdat de twee eerdere overtredingen op basis van het vorige beleid ‘verjaard’ zijn en omdat het invoeren van de huidige verjaringstermijn van 5 jaar met terugwerkende kracht in strijd met de rechtszekerheid is.
De voorzieningenrechter overweegt dat de burgemeester bij de uitoefening van de bevoegdheid als bedoeld in artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet beschikt over beleidsruimte, en dat de (bestuurs)rechter het gebruik van die bevoegdheid slechts terughoudend mag toetsen. Dit geldt ook bij de (exceptieve) toetsing van beleidsregels inzake de toepassing van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet. Het is niet aan de bestuursrechter om autonoom uit te maken wat redelijk is. Dit betekent concreet dat de bestuursrechter een door de burgemeester gemaakte beleidsmatige keuze moet respecteren, tenzij die keuze in strijd komt met een wettelijk voorschrift of een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Ten aanzien van de verruiming van de terugkijktermijn naar 5 jaar is de voorzieningenrechter hiervan niet gebleken. Er is weliswaar sprake van nieuw beleid dat een afwijkende termijn kent ten opzichte van het eerdere beleid, maar de burgemeester heeft dit nieuwe beleid gepubliceerd waardoor een ieder van deze gewijzigde beleidslijn op de hoogte kon zijn. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester terecht is uitgegaan van een derde overtreding als bedoeld in het beleid.
9. De burgemeester heeft conform zijn beleid een sluiting voor onbepaalde tijd van de schuur gelast. Ter zitting heeft verzoeker aangevoerd dat het beleid van de burgemeester ook op dit punt, te weten een sluiting voor onbepaalde tijd, onredelijk is.