ECLI:NL:RBZWB:2016:6746
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering van hulp bij het huishouden op basis van mantelzorg door dochter
In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M. Özgul, beroep ingesteld tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Waalwijk. Dit besluit, genomen op 10 juli 2015, weigerde een voorziening voor hulp bij het huishouden op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). Eiseres stelde dat het college disproportioneel beleid voerde door geen persoonsgebonden budget (pgb) toe te kennen voor hulp verleend door haar dochter, terwijl dit wel het geval was bij hulp van derden. De rechtbank heeft op 28 januari 2016 een zitting gehouden, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals een tolk. Het college werd vertegenwoordigd door mr. P.J.C. van Halteren. Tijdens de zitting is het onderzoek geschorst om eiseres de gelegenheid te geven bewijs van betaling voor de huishoudelijke hulp te overleggen. Eiseres heeft later stukken overgelegd, maar het college betwistte dat er voldoende bewijs was van betaling.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres eerder een pgb ontving voor huishoudelijke hulp, maar dat de dochter nu als mantelzorger fungeert. De rechtbank oordeelde dat de dochter, indien zij betaald wordt, niet als mantelzorger kan worden aangemerkt. Eiseres heeft kwitanties overgelegd ter onderbouwing van haar stelling dat zij haar dochter contant heeft betaald, maar de rechtbank had twijfels over de echtheid van deze kwitanties, vooral gezien de onjuiste datum op een van de kwitanties. De rechtbank concludeerde dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd dat zij haar dochter had betaald voor de hulp, en dat de dochter dus als mantelzorger moest worden beschouwd.
Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat het college op goede gronden de gevraagde voorziening had geweigerd, omdat eiseres op eigen kracht, met behulp van haar dochter, haar beperkingen kon wegnemen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar gedaan op 24 oktober 2016.