Overwegingen
1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser ontving vanaf 10 juni 2013 bijstand voor de norm voor een alleenstaande.
Bij besluit van 4 november 2014 (primair besluit) heeft Orionis eisers bijstandsuitkering herzien, ingetrokken en teruggevorderd over de periode 10 juni 2013 tot en met 2 oktober 2013. De terugvordering heeft betrekking op een bedrag van € 3.700,87. Orionis heeft aan deze beslissing ten grondslag gelegd dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, nu hij pas op 10 december 2014 heeft doorgegeven dat hij een schadevergoeding heeft ontvangen naar aanleiding van verkeersongevallen in 1999 en 2004.
Bij besluit van 13 januari 2015 heeft Orionis eiser een bestuurlijke boete opgelegd van
€ 4.438,-. Bij bestreden besluit heeft Orionis de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. Eiser stelt - samengevat - dat hij de inlichtingenplicht niet heeft geschonden. Zou al sprake zijn van schending van die verplichting, dan heeft die schending niet eerder plaatsgevonden dan met ingang van de dag waarop hij daadwerkelijk kon beschikken over de aan hem toegekende schadevergoeding, te weten 2 september 2013. Volgens eiser kent Orionis ten onrechte tweederde deel van de smartengeldvergoeding toe aan eiser.
3. De WWB is met ingang van 1 januari 2015 gewijzigd en heet sindsdien Participatiewet. Met het oog op het overgangsrecht in artikel 78z, vierde lid, van de Participatiewet wordt op deze beroepen beslist met toepassing van de WWB zoals die luidde vóór 1 januari 2015.
Op grond van artikel 11, eerste lid, van de WWB heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van het bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
Op grond van artikel 17, eerste lid, van de WWB doet de belanghebbende aan Orionis op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand.
Op grond van artikel 18a, eerste lid, van de WWB legt Orionis een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid. Op grond van het tweede lid, voor zover hier van belang, wordt in dit artikel onder benadelingsbedrag verstaan het bedrag dat als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, ten onrechte of tot een te hoog bedrag aan bijstand is ontvangen.
Op grond van artikel 19, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB heeft de alleenstaande of het gezin recht op algemene bijstand indien er geen in aanmerking te nemen vermogen is.
Ingevolge artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB worden niet tot de middelen van de belanghebbende gerekend: giften en vergoedingen voor materiële en immateriële schade voor zover deze naar het oordeel van Orionis uit een oogpunt van bijstandsverlening verantwoord zijn.
Ingevolge artikel 54, derde lid, van de WWB herziet Orionis een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt Orionis een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, of artikel 30c, tweede en derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand.
Ingevolge artikel 58, eerste lid, van de WWB vordert Orionis van de gemeente die de bijstand heeft verleend de kosten van bijstand terug, voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid.
4. Ter zitting heeft Orionis verklaard dat het bestreden besluit enkel moet worden geacht betrekking te hebben op de intrekking en terugvordering van eisers bijstandsuitkering. Eiser onderschrijft dit standpunt.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of Orionis op goede gronden eisers recht op bijstand heeft ingetrokken en teruggevorderd over de periode van 10 juni 2013 tot en met
2 oktober 2013.
5. Orionis heeft onweersproken het standpunt ingenomen dat eiser een ten gevolge van de verkeersongevallen een schadevergoeding heeft ontvangen van € 125.000,-. Op
2 september 2013 heeft eiser een bedrag van € 66.000,- ontvangen. Dit bedrag is gestort op een destijds voor Orionis onbekende Belgische bankrekening van eiser. Van de totale schadevergoeding heeft Orionis een bedrag van € 37.500,- aangemerkt als immateriële schadevergoeding, als bedoeld in artikel 31, tweede lid, aanhef en onder m, van de WWB. Volgens Orionis kan tweederde deel van de toegekende vergoeding als voor de bijstandsverlening relevante middelen worden aangemerkt, hetgeen in dit geval neerkomt op een bedrag van € 25.000,-. De rechtbank acht dit standpunt niet onjuist, mede gezien de uitspraak van de CRvB van 22 februari 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BP5677). Tussen partijen is niet in geschil dat eiser Orionis pas op 10 december 2014 heeft ingelicht over de ontvangst van deze vergoeding. 6. Over de periode van 2 september 2013 tot en met 2 oktober 2013 heeft Orionis zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat eiser de op hem rustende inlichtingenplicht heeft geschonden. Vanaf dat moment beschikte hij over middelen waarmee voor de verlening van bijstand rekening moest worden gehouden, zodat hij daarvan bij Orionis melding had moeten maken. De bijstand over de periode van 2 september 2013 tot en met 2 oktober 2013 is naar het oordeel van de rechtbank ook terecht op grond van artikel 54, derde lid, van de WWB ingetrokken, omdat eiser op dat moment beschikte over meer vermogen dan het vrij te laten vermogen van € 5.795,-.
7. Door van de ontvangst van de schadevergoeding geen melding te maken bij Orionis heeft eiser vanaf 2 september 2013 de op hem rustende inlichtingenplicht geschonden. Omdat sprake is van naderhand verkregen middelen heeft eiser tot 2 september 2013 niet ten onrechte bijstand ontvangen. Door aan de intrekking van bijstand over de periode van 10 juni 2013 tot 2 september 2013 artikel 54, derde lid, aanhef en onder a, van de WWB ten grondslag te leggen, heeft Orionis miskend dat geen sprake is van ten onrechte verleende bijstand maar van naderhand verkregen middelen. Het bestreden besluit kan dan ook in zoverre wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht niet in stand blijven. Dit oordeel treft ook de terugvordering over de voornoemde periode, nu er sprake is van strijd met artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB. Het beroep dient dan ook gegrond te worden verklaard. Omdat het primaire besluit wat betreft de intrekking over de voornoemde periode op dezelfde onhoudbare grond berust, zal de rechtbank dit besluit in zoverre herroepen. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van de terugvordering over die periode in stand te laten en overweegt daartoe het volgende.
8. Vast staat dat eiser in de periode van 10 juni 2013 tot 2 september 2013 schadevergoeding heeft ontvangen. Vanaf dat moment is sprake van in aanmerking te nemen middelen als bedoeld in artikel 58, eerste lid, aanhef en onder f, van de WWB. Dit brengt mee dat de ten behoeve van eiser over die periode gemaakte kosten van bijstand volledig in aanmerking komen voor terugvordering op grond van dit artikelonderdeel. Orionis voert het beleid dat van terugvordering kan worden afgezien indien hiertoe dringende redenen aanwezig zijn. Volledige terugvordering is in overeenstemming met dit beleid ter zake. In wat eiser heeft aangevoerd is geen bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan Orionis van dat beleid had moeten afwijken.
9. Met betrekking tot de periode van 2 september 2013 tot en met 2 oktober 2013 volgt uit wat hiervoor is overwogen dat voldaan is aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 58, eerste lid, aanhef en onder a, van de WWB, zodat Orionis gehouden was de kosten van bijstand over genoemde periode van eiser terug te vorderen. In wat eiser heeft aangevoerd is geen bijzondere omstandigheid gelegen op grond waarvan Orionis van het beleid, zoals voornoemd, had moeten afwijken.
10. Gelet op het voorgaande zal de rechtbank het bestreden besluit vernietigen ten aanzien van de intrekking van bijstand over de periode van 10 juni 2013 tot 2 september 2013 en het primaire besluit in zoverre herroepen en bepalen dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit met betrekking tot de intrekking. Voorts ziet de rechtbank aanleiding het bestreden besluit ten aanzien van de terugvordering over de periode van 10 juni 2013 tot 2 september 2013 te vernietigen en te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde deel van dat besluit in zoverre in stand blijven.
11. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, dient het griffierecht aan eiser te worden vergoed. De rechtbank zal Orionis veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op
€ 1.984,- voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 496,- en een wegingsfactor 1).