ECLI:NL:RBZWB:2016:5830

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 september 2016
Publicatiedatum
21 september 2016
Zaaknummer
AWB 16_2081 tussenuitspraak
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake indicatie banenafspraak en de rol van gemeente en college als belanghebbende

Op 21 september 2016 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een tussenuitspraak gedaan in de zaak van een eiser die een indicatie banenafspraak had aangevraagd bij het UWV. De rechtbank oordeelde dat de gemeente en het college van burgemeester en wethouders niet als belanghebbenden in deze procedure konden worden aangemerkt. De eiser, geboren op 11 juni 1989, heeft psychische beperkingen die zijn functioneren beïnvloeden. Hij had eerder een aanvraag ingediend voor een indicatie banenafspraak, maar deze was door het UWV geweigerd omdat hij in staat werd geacht het minimumloon te verdienen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er onvoldoende bewijs was dat de gemeente of het college een rechtstreeks belang had bij de beslissing van het UWV. De rechtbank concludeerde dat het bestreden besluit van het UWV een motiveringsgebrek vertoonde en dat er een deugdelijke arbeidskundige grondslag ontbrak. De rechtbank heeft het UWV de gelegenheid gegeven om het gebrek in het besluit te herstellen binnen vier weken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige beoordeling van de arbeidsmogelijkheden van de eiser, gezien zijn psychische beperkingen en de noodzaak voor persoonlijke begeleiding. De rechtbank houdt verdere beslissingen aan tot de einduitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 16/2081 PW

uitspraak van 21 september 2016 van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , te [woonplaats eiser] , eiser,

gemachtigde: mr. I.H.M. Hest,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor [vestigingsplaats UWV] ), verweerder.

Procesverloop

Eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 22 februari 2016 (bestreden besluit) van het UWV inzake de weigering van een indicatie banenafspraak.
De rechtbank heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [vestigingsplaats college] (college) voorlopig als belanghebbende aangemerkt. Het college heeft te kennen gegeven als partij aan het geding deel te willen nemen.
Eiser heeft toestemming verleend voor kennisneming van stukken die medische gegevens bevatten door het college.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Breda op 10 augustus 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J. van de Wiel, kantoorgenoot van eisers gemachtigde, en door [naam groepsbehandelaar] , als senior begeleidster verbonden aan de [Naam stichting] . Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. B.H.C. de Bruijn. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door [vertegenwoordiger college] .

Overwegingen

1. Op grond van de stukken en de behandeling ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiser, die geboren is op 11 juni 1989, ervaart psychische beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren. Op 10 augustus 2015 heeft eiser een zogenoemde ‘aanvraag beoordeling arbeidsvermogen’ bij het UWV ingediend, om in aanmerking te worden gebracht voor een zogenoemde ‘indicatie banenafspraak’.
Naar aanleiding van die aanvraag is een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek ingesteld. Dat onderzoek heeft geleid tot een besluit van 16 oktober 2015 (primair besluit), waarbij het UWV een indicatie banenafspraak heeft geweigerd, omdat eiser in staat is het minimumloon te verdienen.
Bij het bestreden besluit is eisers bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
De positie van gemeente en college in deze procedure
2.1
De rechtbank staat eerst stil bij de vraag of in deze procedure het college en/of de gemeente [vestigingsplaats gemeente] , als belanghebbende is aan te merken.
2.2
In artikel 8:26, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, kort gezegd, bepaald dat de bestuursrechter belanghebbenden in de gelegenheid kan stellen als partij aan het geding deel te nemen.
In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb is bepaald dat onder belanghebbende wordt verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het tweede lid is bepaald dat ten aanzien van bestuursorganen de hun toevertrouwde belangen als hun belangen worden beschouwd. In het derde lid is bepaald dat ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede worden beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
2.3
Met betrekking tot de vraag of
de gemeentebelanghebbende is, die ter zitting door de gemachtigde van het college bevestigend is beantwoord, overweegt de rechtbank, toetsend aan de drie leden van artikel 1:2 van de Awb, dat geen belang van de gemeente [vestigingsplaats gemeente] valt aan te wijzen dat rechtstreeks bij het bestreden besluit is betrokken, dat de rechtspersoon gemeente [vestigingsplaats gemeente] niet een bestuursorgaan is en dat de gemeente [vestigingsplaats gemeente] evenmin overeenkomstig haar doelstelling actief bepaalde algemene of collectieve belangen behartigt die bij het bestreden besluit rechtstreeks zijn betrokken.
2.4
Met betrekking tot de vraag of
het collegebelanghebbende is, heeft het college gewezen op het bepaalde in artikel 7 van de Participatiewet. Aangevoerd is dat het college een ondersteunende taak heeft bij de arbeidsbemiddeling en dat het financiële middelen nodig heeft om die taak uit te voeren. Er is ook het financiële belang van het college dat de bijstandverlening zo kort mogelijk duurt. Door arbeidsinschakeling wordt immers minder bijstand verleend.
Er is, volgens het college, ook een toevertrouwd belang.
Eiser en het UWV hebben zich bij de opvatting van het college, dat hij belanghebbende is, aangesloten. Het UWV heeft er op gewezen dat tot 1 januari 2015 alleen het college een aanvraag om een indicatie kon indienen en dat er voor het college allerlei verplichtingen voortvloeien uit de toelating tot het doelgroepregister.
2.5
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een rechtstreeks belang van het college overweegt de rechtbank dat de belangen waar het college op heeft gewezen geen rechtstreekse belangen van het college zijn. De in artikel 7 van de Participatiewet opgedragen ondersteunende taak bij de arbeidsbemiddeling was er ook al vóór de inwerkingtreding van paragraaf 4a van de Wet financiering sociale verzekeringen (Wfsv) en niet valt in te zien dat die inwerkingtreding daar verandering in heeft gebracht. Niet is gebleken van gevolgen voor het college die rechtstreeks voortvloeien uit de toe- of afwijzing van een indicatieverzoek. Het college heeft ook desgevraagd niet gesteld en gespecificeerd onderbouwd dat een “indicatie banenafspraak” direct tot gevolg heeft dat het college jegens eiser andere verplichtingen heeft of – jegens derden – andere aanspraken heeft met betrekking tot de arbeidsinschakeling van eiser. De toekenning van de indicatie leidt niet onmiddellijk en niet met zekerheid tot uitstroom uit de bijstand en tot de daarmee samenhangende verlaging van de uitgaven van het college voor algemene bijstand. Dat geldt te meer in de situatie van eiser, die ten tijde van de aanvraag geen bijstandsuitkering had.
Ook van een ander rechtstreeks belang van het college is de rechtbank niet gebleken.
2.6
Met betrekking tot de vraag of sprake is van een toevertrouwd belang overweegt de rechtbank dat in de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer 1988-1989, 21 221, nr. 3, p. 34) inzake artikel 1:2, tweede lid, van de Awb is opgenomen dat de vraag of kan worden gesproken van een aan een bestuursorgaan als zodanig toevertrouwd belang, moet worden beoordeeld aan de hand van de taken die aan het bestuursorgaan in kwestie zijn opgedragen. Daarvoor is in de eerste plaats de wetgeving bepalend, waaruit voor sommige bestuursorganen ruime en voor andere bestuursorganen beperkte taakpakketten afleidbaar zijn, aldus de Memorie van Toelichting.
Volgens vaste rechtspraak, zoals de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 augustus 2011 (ECLI:NL:CRVB:2011:BR4701) is een belang aan een bestuursorgaan toevertrouwd als een wettelijk voorschrift aan dit bestuursorgaan een bevoegdheid tot behartiging van dit belang toekent.
De rechtbank overweegt dat de Wet banenafspraak en quotum arbeidsbeperkten een quotumheffing heeft geïntroduceerd waarmee werkgevers worden gestimuleerd om meer mensen met een arbeidsbeperking in dienst te nemen. Met de invoeging van artikel 38b van de Wfsv is aan het UWV de taak opgedragen om te beoordelen of personen een zodanige arbeidsbeperking hebben dat zij behoren tot de doelgroep van de banenafspraak. De taak van het college is omschreven in artikel 3.5 van het Besluit Suwi en blijft beperkt tot het naar het UWV verwijzen van personen die, naar de indruk van het college, tot de doelgroep kunnen behoren. De betekenis van die taak is nog enigszins gerelativeerd sinds belanghebbenden ook rechtstreeks bij het UWV een indicatie kunnen aanvragen. Men heeft het college niet meer nodig om in aanmerking te komen voor toelating tot de doelgroep.
Een andere taak is aan het college niet toebedeeld in het kader van de uitvoering van de banenafspraak. Het college was ingevolge artikel 7 van de Participatiewet al belast met de taak om personen te ondersteunen bij de arbeidsinschakeling. Die taak verandert niet wanneer een persoon, door het UWV, wordt toegelaten tot de doelgroep.
In dat licht bezien kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat uit de wetgeving met betrekking tot de indicatie banenafspraak voor het college concrete takenpakketten afleidbaar zijn. De vraag of sprake is van een toevertrouwd belang van het college dient dan ook ontkennend te worden beantwoord.
2.7
Met betrekking tot de vraag of het college een belang heeft als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb volstaat de rechtbank met de overweging dat het college geen rechtspersoon is.
2.8
Het is de rechtbank niet ontgaan dat uit de Memorie van Toelichting bij de wijziging van de Wfsv (Tweede Kamer 2013-2014, 33 981, nr. 3, p. 44) blijkt van de volgende opvatting van de regering:
“Ook vraagt de VNG of gemeenten bezwaar en beroep kunnen aantekenen als ze het niet eens zijn met het besluit van UWV. (…) Het besluit van UWV of iemand wel of niet tot de doelgroep behoort, staat open voor bezwaar en beroep vanuit de gemeente. De regering wijst er op dat in een dergelijke gevallen sprake is van een interbestuurlijk geschil en dat het niet wenselijk is dat publieke instanties beroepsprocedures tegen elkaar starten.”
De opvatting dat de gemeente (of het college) rechtsmiddelen kan instellen tegen de beslissing van het UWV is niet onderbouwd, en met name ontbreekt een uiteenzetting hoe deze opvatting van de regering zich verhoudt tot artikel 1:2 van de Awb in het licht van de betekenis die volgens de wetsgeschiedenis aan die bepaling toekomt. De rechtbank kent aan die opvatting van de regering dan ook geen betekenis toe.
2.9
Dit betekent dat noch de gemeente, noch het college als partij in deze procedure wordt toegelaten en dat hetgeen van die zijde naar voren is gebracht niet bij de beoordeling van het beroep wordt betrokken.
Het toetsingskader
3. In artikel 3.5, eerste lid, van het Besluit SUWI is bepaald dat het UWV op verzoek van het college van burgemeester en wethouders een beoordeling verricht of een persoon, bedoeld in artikel 38b, eerste lid, onderdeel a, van de Wfsv, in staat is het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet te verdienen.
In het derde lid is bepaald dat in het kader van de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, door het UWV het arbeidsvermogen van de betrokken persoon wordt beoordeeld.
In het vierde lid is bepaald dat het arbeidsvermogen, bedoeld in het derde lid, wordt getoetst aan de methodiek van drempelfuncties die het UWV hanteert bij de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.
In het vijfde lid is bepaald dat onder een drempelfunctie als bedoeld in het vierde lid wordt verstaan een bestaande functie op de Nederlandse arbeidsmarkt die de ondergrens van de verdiencapaciteit markeert, met een minimale belasting waardoor deze geschikt is voor mensen met beperkingen.
In het zesde lid is bepaald dat indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon geen drempelfunctie of voor een deel één drempelfunctie kan uitvoeren, de persoon niet geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen met dien verstande dat de beperkingen of belemmeringen die een persoon ondervindt naar verwachting nog ten minste voor 6 maanden na de beoordeling zullen bestaan.
In het zevende lid is bepaald dat, indien uit de analyse, bedoeld in het derde lid en vierde lid, blijkt dat een persoon één drempelfunctie kan uitvoeren of één drempelfunctie kan uitvoeren met behulp van aanpassingen of begeleiding, de persoon geacht wordt in staat te zijn het minimumloon te verdienen.
In artikel 38b, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wfsv is bepaald dat onder een arbeidsbeperkte wordt verstaan de persoon, niet zijnde de persoon van wie door het college van burgemeester en wethouders is vastgesteld dat hij uitsluitend in een beschutte omgeving onder aangepaste omstandigheden mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft als bedoeld in artikel 10b, eerste lid, van de Participatiewet en van wie op eigen verzoek door het UWV is of wordt vastgesteld dat hij niet in staat is tot het verdienen van het wettelijk minimumloon, bedoeld in artikel 2, onderdeel c, van de Participatiewet. Bij algemene maatregel van bestuur worden ten aanzien van de persoon, bedoeld in de vorige zin, nadere regels gesteld.
In het derde lid is bepaald dat met betrekking tot de beoordeling door het UWV of een persoon een arbeidsbeperkte is als bedoeld in het tweede lid bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels worden gesteld.
De verzekeringsgeneeskundige beoordeling
4.1
Het verzekeringsgeneeskundig onderzoek is verricht door een verzekeringsarts en een bezwaarverzekeringsarts van het UWV.
De verzekeringsarts heeft eiser gezien op het spreekuur en het dossier, met de door eiser ingebrachte informatie, bestudeerd. Hij heeft gerapporteerd dat eiser beperkt is in het snel veranderen van strategieën bij (onverwachte) gebeurtenissen resulterend in een beperkt probleemoplossend vermogen, dat hij beperkt is in taken met veelvuldige deadlines, productiepieken of met meerdere dingen tegelijkertijd, dat hij bij het aanleren van nieuwe vaardigheden duidelijk en concrete instructies nodig heeft waarbij het herhalen van deze instructies vaak ook noodzakelijk is, dat eiser bij het uitvoeren van taken moeite heeft met een dwingend en hoog tempo van werken. De verzekeringsarts heeft geen fysieke beperkingen vastgesteld. Eiser is aangewezen op voorspelbare werkzaamheden zonder deadlines, productiepieken of met een hoog handelingstempo. Verder is eiser beperkt in de aandachtverdeling. De verwachting is dat de functionele mogelijkheden niet wezenlijk zullen veranderen.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beschikbare medische gegevens bestudeerd, waaronder de door eiser ingebrachte informatie van [naam groepsbehandelaar] , die als groepsbehandelaar betrokken was bij de behandeling van eiser in de kliniek van het [naam kliniek] . Voorts heeft de bezwaarverzekeringsarts eiser gezien op de hoorzitting. Zij heeft gerapporteerd dat er op medische gronden geen indicatie bestaat voor een beperking in de duurbelastbaarheid.
Van belang is dat eiser niet teveel prikkels krijgt. Omdat huishoudelijke taken en sociale omstandigheden geen reden kunnen zijn voor een beperking in de duurbelastbaarheid wordt een dergelijke beperking niet aangenomen. Wel worden aanvullende beperkingen waar het prikkels betreft aangenomen.
Naast de beperkingen die door de primaire verzekeringsarts zijn vastgesteld voor omgaan met nieuwe dingen, omgaan met stress en andere mentale eisen, ontwikkelen van vaardigheden en hanteren van werktempo, moet ook rekening gehouden worden met een beperking voor richten van de aandacht, structureren en omgaan met verschillende werktijden. In de loop van de dag wordt richten en vasthouden van de aandacht moeilijker door de prikkels die eiser al te verwerken heeft gekregen. Bij monotoon werk kost vasthouden van de aandacht ook moeite. Eiser is verder beperkt in structureren en in omgaan met verschillende soorten werktijden. Hij is gebaat bij regelmaat. Met betrekking tot begeleidingsbehoefte is voornamelijk sprake van persoonlijke begeleiding. Eiser moet vragen kunnen bespreken met een begeleider.
De bezwaarverzekeringsarts heeft de beoordeling door de primaire verzekeringsarts aldus aangevuld.
4.2
Eiser heeft in beroep een vergelijking gemaakt met de beoordeling van Wajong-aanvragen in 2010 en 2013, maar de daarop betrekking hebbende beroepsgronden heeft hij ter zitting laten vervallen.
Voorts heeft eiser in beroep aangevoerd dat hij in het verleden werkzaamheden niet duurzaam heeft kunnen uitvoeren. Hij woonde toen nog thuis, inmiddels niet meer. Het voeren van een eigen huishouden veroorzaakt extra belasting en kost hem meer energie dan normaal. Met die omstandigheden moet volgens eiser rekening worden gehouden omdat ze medisch van aard zijn.
Ook de door de bezwaarverzekeringsarts aangenomen extra beperkingen zijn volgens eiser niet toereikend. Eiser wordt extreem afgeleid door alles wat zich in zijn omgeving afspeelt en een extreme gevoeligheid voor sensorische prikkels, hij is niet alleen beperkt in het vasthouden en verdelen van aandacht, maar ook in het doelmatig en zelfstandig handelen. Hij heeft een zeer laag handelingstempo, problemen met samenwerken en weinig flexibiliteit. Het is noodzakelijk dat een vaste begeleider continu aanwezig is. Eiser kan volledig worden opgeslokt door zijn eigen emoties in contacten met anderen. De ervaring heeft eiser geleerd dat te veel uren werken zich uitte in nek- en rugklachten, vermoeidheid en lusteloosheid. Er is sprake van een te groot energieverbruik. Gebleken is dat 18 uur werken in aangepast werk het hoogst haalbare is.
Eiser heeft ter ondersteuning van zijn standpunt een verklaring van groepsbehandelaar [naam groepsbehandelaar] overgelegd.
4.3
De rechtbank acht het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig. Niet is gebleken dat de rapportage inconsistenties bevat of niet concludent is. Eiser heeft in beroep geen nieuwe medische verklaringen overgelegd die zijn stellingen onderbouwen.
Volgens eiser is er aanleiding om een duurbeperking te stellen omdat het voeren van een eigen huishouden hem extra belast en meer energie kost. Met die omstandigheden moet volgens eiser rekening worden gehouden omdat ze medisch van aard zijn.
Volgens vaste jurisprudentie, zoals de uitspraak van de CRvB van 12 oktober 2004 (ECLI:NL:CRVB:2004:AR6405) die betrekking heeft op een beoordeling in het kader van de WAO, kunnen huiselijke omstandigheden op zichzelf geen rol spelen bij de beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank acht dat oordeel van onverminderde betekenis, ook bij toepassing van de UWV-standaard ‘Duurbelastbaarheid in Arbeid’. In die standaard wordt onder verminderde belastbaarheid verstaan dat betrokkene als gevolg van zijn ziekte feitelijk niet ten minste acht uur per dag beschikbaar is om te werken. In de standaard zijn vier voorbeelden genoemd, waar het voeren van een huishouden niet toe behoort.
Ook volgens de bezwaarverzekeringsarts zijn huishoudelijke taken en sociale omstandigheden geen reden voor een beperking van de duurbelasting.
De bezwaarverzekeringsarts heeft overwogen dat bij autisme of PDD-NOS geen sprake is van een aandoening waardoor er onvoldoende energie kan worden opgenomen. Evenmin is sprake van een te groot energieverbruik. Er is ook geen sprake van een verminderde mogelijkheid tot recuperatie.
De indicatie preventief acht de bezwaarverzekeringsarts ook niet van toepassing. Er is geen sprake van een ziektebeeld met continu overschrijding van de eigen grenzen, zelfoverschatting of beperkt ziektebesef.
Van verminderde beschikbaarheid is evenmin sprake. De bezwaarverzekeringsarts ziet dan ook geen indicatie voor een beperking in de duurbelastbaarheid op medische gronden.
Dat eiser zoveel prikkels binnen krijgt dat hij zich na verloop van tijd niet meer kan concentreren is voor de bezwaarverzekeringsarts aanleiding geweest aanvullende beperkingen op te nemen.
De voorts in de beroepsgronden omschreven klachten en beperkingen waren bij de verzekeringsartsen bekend en zijn bij de beoordeling betrokken, blijkt uit hun rapportages.
Wat begeleidster Hop in haar verslagen vermeldt over haar ervaringen met eiser leidt niet een ander oordeel, met name niet nu zij beschrijft dat eiser in staat is om met zijn beperking een leven te leiden, wat vergelijkbaar is met mensen van zijn leeftijd.
Nu de rechtbank het onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts voldoende zorgvuldig acht ziet zij geen aanleiding om, zoals door eiser gevraagd, door een deskundige een nader onderzoek te laten verrichten. De rechtbank gaat uit van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen.
De arbeidskundige beoordeling
5.1
Met betrekking tot de vraag of eiser in staat is om in een zogenoemde drempelfunctie het minimumloon te verdienen overweegt de rechtbank, uitgaande van de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde medische beperkingen, het volgende.
De arbeidsdeskundige heeft eisers beperkingen vergeleken met de belasting in de drempelfunctie productiemedewerker. Hij vindt dat een geschikte functie voor eiser omdat dat een functie is met duidelijke en routinematige taken waarbij er geen sprake is van een dwingend hoog werktempo, terwijl het aanleren van vaardigheden in deze functie ook zeer beperkt is daar de functie vrijwel louter bestaat uit een enkele taak. De arbeidsdeskundige heeft ook de functie van medewerker bloemzaadproductie geschikt geacht, maar nu hij dat standpunt niet heeft gemotiveerd zal de rechtbank die functie niet bij de beoordeling van het bestreden besluit betrekken.
In zijn ‘oordeelsvorming’ heeft de arbeidsdeskundige samengevat welke beperkingen de verzekeringsartsen hebben beschreven. Vervolgens is vastgesteld dat er geen bijzonderheden zijn ten aanzien van fysieke werkomgeving, en hij doet verslag van overleg met de verzekeringsarts, die verklaard heeft dat het aanleren van vaardigheden binnen werksituaties en het geven van instructie aan ‘klant’ bij werksituaties van een reguliere werkgever verwacht mag worden. Het aanleren kost weliswaar iets meer tijd dan gebruikelijk echter er is geen specifieke opleidingsbehoefte te stellen die volcontinue aanwezig dient te zijn bij eenvoudige en routinematige werkzaamheden.
De bezwaararbeidsdeskundige heeft geconcludeerd dat er geen aanleiding is om anders te concluderen. Daartoe is overwogen dat het een functie in een rustige werkomgeving betreft waardoor het aantal omgevingsprikkels heel beperkt is. Er wordt gewerkt in een vaste werkomgeving en een dagelijkse gelijke uitvoering. Directe hulp/begeleiding is in de nabijheid aanwezig. Er is geen sprak van zeer monotoon werk. De inwerkbegeleiding blijft beperkt, niet langdurig aaneengesloten.
5.2
Eiser heeft tegen de arbeidskundige beoordeling, samengevat, aangevoerd dat het rapport van de arbeidsdeskundige afwijkt van het voorbeeld dat wordt gegeven in het Compendium Participatiewet 2015 van een participatiegericht advies met betrekking tot de fysieke werkomgeving van een persoon die snel is afgeleid. Eiser vindt het onbegrijpelijk dat er volgens de arbeidsdeskundige ten aanzien van de fysieke werkomgeving geen specifieke voorwaarden zijn.
Volgens eiser dient de sociale werkomgeving, ook als men uitgaat van de beperkingen zoals aangegeven door de bezwaarverzekeringsarts, aan veel meer eisen te voldoen. Werken met veel collega’s om zich heen, levert teveel prikkels op.
Eiser heeft bovendien een gespecialiseerde begeleider nodig die hem handelingen kan voordoen en bij wie hij terecht kan bij problemen en het omgaan met zijn emoties.
Eiser vindt de drempelfunctie productiemedewerker ongeschikt omdat dat werk monotoon is en de inwerkbegeleiding beperkt is. Uit de omschrijving van de bezwaararbeidsdeskundige blijkt niet dat er rekening is gehouden met zijn beperking voor het richten van de aandacht. Bij alle soorten werk kost vasthouden van de aandacht eiser moeite.
Eiser kan niet inzien dat hij bij de uitoefening van deze functie aan prikkels niet zal worden blootgesteld. De functie vraagt geconcentreerd kijken en priegelwerk. Men werkt in een ruimte met 17 werkplekken dus de hoeveelheid prikkels zal groot zijn, terwijl er
geconcentreerd moet worden gewerkt. Eiser is daar niet toe in staat, laat staan 8 uur op een dag, 40 uur in de week.
Volgens de beschrijving is er directe hulp/begeleiding in de nabijheid aanwezig is. De bezwaarverzekeringsarts heeft echter aangegeven dat er specifieke persoonlijke begeleiding dient te zijn. Het kan enige tijd duren eer eiser dingen verwerkt heeft. Volgens eiser is de in zijn geval vereiste begeleiding in de geselecteerde drempelfunctie productiemedewerker niet aanwezig. Een teamleider die werkt met 17 medewerkers zal eiser niet de vereiste begeleiding kunnen geven, laat staan gesprekken met hem kunnen voeren wanneer dit nodig is. Dit kost te veel tijd.
5.3
De rechtbank heeft zich ter zitting door het UWV laten voorlichten over de gevolgde werkwijze. Namens het UWV is verklaard dat op basis van de aandoening een aantal functies worden geselecteerd, die zijn opgenomen in het zogenoemde Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS). De functies die worden geselecteerd worden geacht geschikt te zijn voor mensen met de betreffende aandoening. Er is een ‘Werkwijzer indicatie banenafspraak’, en bij de multidisciplinaire intake wordt een tabel als hulpmiddel gebruikt.
Omdat het CBBS-functies zijn is, zo is ter zitting verklaard, minder aandacht besteed aan mentale belastbaarheidsaspecten. Naar aanleiding van de vraag of in die werkwijze niet het risico bestaat dat indicatieaanvragers worden voorgesorteerd op bepaalde functies waar zij niet geschikt voor zijn, is verklaard dat het maatwerk zit in de beoordeling door de verzekeringsarts en door de arbeidsdeskundige.
Met betrekking tot eisers situatie vraagt de rechtbank zich af of eiser, voor wie aanvullende beperkingen zijn vastgesteld waar het prikkels betreft, kan functioneren in een ruimte met 17 werkplekken. Noch in de rapportages van de bezwaarverzekeringsarts en de bezwaararbeidsdeskundige, noch ter zitting is daar opheldering over verschaft.
Eiser heeft in dit verband verwezen naar een voorbeeld in het Compendium Participatiewet, waar is opgemerkt: “
Voor een persoon die snel is afgeleid is een enigszins afgeschermde werkplek aan te bevelen zodat hij weinig visuele en auditieve prikkels te verwerken krijgt.” In een rapportage van 19 juli 2016 heeft de bezwaararbeidsdeskundige daarover opgemerkt dat per werkplek en per individu per functie en ter plekke gekeken moet worden of aanpassing noodzakelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank kan, zolang dat onderzoek niet is verricht en tot een positieve uitkomst heeft geleid, niet worden gezegd dat eiser de functie van productiemedewerker kan verrichten.
Met betrekking tot de begeleiding heeft de bezwaarverzekeringsarts overwogen dat eiser behoefte heeft aan persoonlijke begeleiding. Het kan enige tijd duren eer hij dingen heeft verwerkt. Tegen de tijd dat het zover is, heeft hij vaak nog vragen. Hij moet dat kunnen bespreken met een begeleider.
Waar volgens de rapportage van de arbeidsdeskundige de verzekeringsarts desgevraagd verklaarde dat het aanleren van vaardigheden en het geven van instructies aan eiser van een reguliere werkgever verwacht mag worden, wordt naar het oordeel van de rechtbank voorbij gegaan aan de behoefte aan persoonlijke begeleiding en aan de extra tijd die eiser nodig heeft om hem in te werken, vragen te laten stellen en zaken te kunnen bespreken met een begeleider. Het mag zo zijn dat eiser geen behoefte heeft aan specifieke begeleiding die volcontinue aanwezig is bij eenvoudige en routinematige werkzaamheden, zoals de bezwaararbeidsdeskundige verklaart, de rechtbank leidt uit de rapportages af dat er wel behoefte is aan frequente persoonlijke begeleiding waarvan aannemelijk is dat die de bij een reguliere werkgever gebruikelijke begeleiding overstijgt.
Conclusie
7. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en dat het met name een deugdelijke arbeidskundige grondslag mist. Het beroep is om die reden gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
8. Op grond van artikel 8:51a, eerste lid, van de Awb kan de rechtbank het bestuursorgaan in de gelegenheid stellen een gebrek in het bestreden besluit te herstellen of te laten herstellen, de zogeheten 'bestuurlijke lus'. De rechtbank ziet aanleiding om van deze mogelijkheid gebruik te maken en zal het UWV in de gelegenheid stellen om alsnog de opvatting dat eiser, met de door de bezwaarverzekeringsarts vastgestelde beperkingen, in staat is het minimumloon te verdienen van een deugdelijke arbeidskundige onderbouwing te voorzien. Het UWV dient de ‘Werkwijzer indicatie banenafspraak’ over te leggen.
De rechtbank zal daarna beoordelen of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen blijven.
9. De rechtbank zal de termijn waarbinnen verweerder het gebrek kan herstellen bepalen op vier weken. Als het UWV hiervan geen gebruik wil maken, dan dient het UWV dit binnen twee weken aan de rechtbank mee te delen. Als het UWV wel gebruik maakt van die gelegenheid, zal de rechtbank eiser in de gelegenheid stellen binnen vier weken te reageren op de herstelpoging van het UWV. Daarna zal de rechtbank in beginsel zonder tweede zitting einduitspraak doen.
10. De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak. Dat laatste betekent ook dat zij over de vergoeding van het griffierecht en de proceskosten nu nog geen beslissing neemt.

Beslissing

De rechtbank:
- stelt het UWV in de gelegenheid om het gebrek in het bestreden besluit te herstellen binnen vier weken na verzending van deze tussenuitspraak, met inachtneming van hetgeen in de overwegingen 5 en 8 van deze tussenuitspraak is overwogen;
- draagt het UWV op om, als geen gebruik wordt gemaakt van de gelegenheid het gebrek te herstellen, dat binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak aan de rechtbank mee te delen;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. D. van Kralingen, voorzitter, en mr. R.P. Broeders en mr. M.Z.B. Sterk, leden, in aanwezigheid van mr. P. Oudkerk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 21 september 2016.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Dat kan worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de einduitspraak in deze zaak.